In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een eindvonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter de vordering van [appellant] afwees en de vordering van Dexia toewijsde. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van de leaseovereenkomst ingeroepen, die hij met Dexia had gesloten. De leaseovereenkomst, genaamd WinstVerDriedubbelaar, werd door de echtgenote van [appellant] op 11 februari 2003 nietig verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een bewijsvermoeden heeft ontleend aan het feit dat de betalingen op een en/of-rekening werden verricht, maar het hof oordeelt dat dit bewijsvermoeden is ontzenuwd. De getuigenverklaringen wijzen erop dat de echtgenote van [appellant] geen kennis had van de financiële gang van zaken en dat zij niet op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof concludeert dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, wat betekent dat de over en weer verrichte prestaties ongedaan moeten worden gemaakt. Het hof verwijst de zaak terug naar de rol om [appellant] in de gelegenheid te stellen te reageren op de vraag of hij de aan hem (uit)geleverde aandelen nog onder zich heeft, en om relevante documentatie te overleggen. Het hof houdt verdere beslissingen aan en moedigt partijen aan om een schikking te overwegen.