ECLI:NL:GHARL:2019:7248
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- H.J. Deuring
- M.C. Fuhler
- F.A. Hartsuiker
- Rechtspraak.nl
Afdoening van een ontnemingszaak na voldoen aan voorwaarden van ontnemingsschikking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering die door de officier van justitie was ingesteld tegen een veroordeelde die in 2010 was veroordeeld voor de handel in harddrugs. De rechtbank had de officier van justitie op 30 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de veroordeelde had voldaan aan de voorwaarden van een ontnemingsschikking. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het van rechtswege eindigen van de ontnemingszaak, zoals bedoeld in artikel 578a van het Wetboek van Strafvordering, niet betekent dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Het hof oordeelde dat een declaratoir vonnis, waarin wordt vastgesteld dat de zaak van rechtswege is geëindigd, het meest recht doet aan de bedoeling van de wetgever. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de ontnemingszaak van rechtswege is geëindigd, omdat de veroordeelde aan de voorwaarden van de schikking had voldaan.
De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak om de ontnemingsprocedure in het licht van de specifieke kenmerken van de wet te interpreteren. Het hof heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen en vastgesteld dat de ontnemingsprocedure zijn eigen systematische kenmerken heeft die niet volledig passen binnen het reguliere beslissingssysteem van de wet. De uitspraak biedt duidelijkheid over de gevolgen van het voldoen aan de voorwaarden van een ontnemingsschikking en de rol van de officier van justitie in dergelijke gevallen.