In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de officier van justitie de rechtbank had verzocht om een bedrag van € 266.100,00 vast te stellen als wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had eerder zijn vordering gematigd tot € 44.738,00 en op de zitting van 19 maart 2018 meegedeeld dat de veroordeelde had voldaan aan de voorwaarden van een ontnemingsschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens artikel 578a van het Wetboek van Strafvordering, de ontnemingszaak van rechtswege is geëindigd door het voldoen aan de schikkingsvoorwaarden. Dit betekent dat de officier van justitie niet meer ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de wet bepaalt dat een einduitspraak van de rechtbank moet volgen zodra het onderzoek in de ontnemingszaak is aangevangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het doen van een einduitspraak noodzakelijk is voor de duidelijkheid voor de veroordeelde, ondanks dat de zaak van rechtswege is geëindigd. De rechtbank heeft de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.