Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
ontneming)
Rechtbank Rotterdam
Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak, waarbij de vordering van de officier van justitie, mr. G.H. Rip, tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel werd behandeld. De zaak betreft een veroordeelde die eerder door het gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het aannemen van giften als wethouder. De vordering strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 296.722,86. Tijdens de zitting op 13 januari 2022 werd duidelijk dat er een schikking was getroffen tussen de veroordeelde en de officier van justitie, waarbij de veroordeelde het overeengekomen bedrag volledig had voldaan. Hierdoor kwam de rechtbank tot de conclusie dat de zaak van rechtswege was geëindigd, zoals bepaald in artikel 6:4:18 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overwoog dat, hoewel de beslissing niet past in het systeem van de wet, deze het meest recht deed aan de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de afhandeling van ontnemingsprocedures. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J. van der Groen, voorzitter, en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M.M. Dolman, in aanwezigheid van griffier mr. J.A.N. Maat.