ECLI:NL:RBAMS:2021:7303
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schikkingsovereenkomst
Op 10 december 2021 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/698368-18, waarin de officier van justitie een vordering heeft ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering betreft het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft behaald door middel van strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben en verhandelen van harddrugs en gewoontewitwassen. De vordering strekt tot betaling van een maximumbedrag van € 102.924,07 aan de Staat.
Tijdens de zitting op 26 november 2021 is gebleken dat de veroordeelde een ontnemingsschikking heeft getroffen met de officier van justitie, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 50.000,00. De veroordeelde heeft dit bedrag inmiddels volledig voldaan. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de rechtbank verstaat dat de zaak van rechtswege is geëindigd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat, hoewel de wet niet expliciet voorschrijft hoe te handelen in dergelijke gevallen, het verstaan dat de zaak van rechtswege is geëindigd na het voldoen aan de schikking het meest recht doet aan de bedoeling van de wetgever. De rechtbank heeft verwezen naar een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter ondersteuning van haar beslissing. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de zaak van rechtswege is geëindigd, wat betekent dat er geen verdere juridische stappen meer nodig zijn.