ECLI:NL:RBAMS:2021:7302
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schikkingsovereenkomst
Op 10 december 2021 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/665517-15, betreffende de vordering van de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering betreft het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van strafbare feiten, waaronder dwang tot afgifte van bankpassen en diefstal. De officier van justitie heeft een ontnemingsschikking getroffen met de veroordeelde, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 26.500,00, dat inmiddels volledig is voldaan door de veroordeelde. Hierdoor heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank verstaat dat de zaak van rechtswege is geëindigd.
De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 6:4:18 van het Wetboek van Strafvordering, de zaak van rechtswege eindigt wanneer aan de voorwaarden van de schikking is voldaan. De rechtbank concludeert dat het verstaan dat de zaak van rechtswege is geëindigd, het meest recht doet aan de wetgever's bedoeling met betrekking tot de afhandeling van de ontnemingsprocedure. De rechtbank verwijst naar een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter ondersteuning van deze beslissing. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. I. van Heusden, op de openbare terechtzitting van 10 december 2021.