ECLI:NL:GHAMS:2024:3436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23/332
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en schadevergoeding immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende aan [Straat 1] 119 te [Z] voor het jaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 521.000. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep heeft het Hof de grieven van belanghebbende verworpen en geoordeeld dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Tevens is geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om bepaalde gegevens, zoals bouwtekeningen en iWOZ-kaarten, over te leggen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en deze aangepast. De heffingsambtenaar en de Staat zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, ieder tot een bedrag van € 104,63. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/332
22 oktober 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.
tegen de uitspraak van 2 maart 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/1444 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar
en
de Staat(de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [Straat 1] 119 te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 521.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende zaakbelastingen bekendgemaakt.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 2 maart 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 417, rechtstreeks uit te betalen aan eiser;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 583, rechtstreeks uit te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser, ieder tot een bedrag van € 418,50, en
- draagt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 24,50.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld waarop belanghebbende heeft gereageerd.
1.6.
Belanghebbende heeft op 23 mei 2024 een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.8.
Ter zitting van het Hof hebben beide partijen toegezegd de door hen voorgestane inhoud en de staat van onderhoud van de woning binnen twee weken na de zitting nader te onderbouwen. Partijen hebben toegezegd, alleen indien zij dat nodig achten naar aanleiding van de nadere onderbouwing, expliciet om een nadere zitting te verzoeken.
1.9.
Op 25 juli 2024 heeft de heffingsambtenaar een nader stuk ingediend, welk stuk in afschrift naar belanghebbende is verzonden. De heffingsambtenaar heeft niet verzocht om het houden van een nadere zitting.
1.10.
De gemachtigde van belanghebbende heeft niet gereageerd binnen de afgesproken termijn. De griffier heeft herhaaldelijk gepoogd de gemachtigde van belanghebbende te bereiken voor een reactie (zie 1.8). Dit is niet gelukt. Daarbij merkt het Hof op dat de gemachtigde niet heeft gereageerd op het door de griffier ingesproken bericht op de voicemail van gemachtigde. Ook belanghebbende heeft niet verzocht om het houden van een nadere zitting. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een tussenwoning. De inhoud van de woning is 340 m³ en de oppervlakte van het perceel is 133 m². De woning heeft een aangebouwde schuur/berging.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daar de volgende aan toe.
2.3.
Het nader stuk van belanghebbende van 23 mei 2024 bestaat onder andere uit een door de gemachtigde van belanghebbende opgemaakte matrix.
2.4.
Op vragen van het Hof naar de gegevens in de onder 2.3 genoemde matrix, heeft de gemachtigde van belanghebbende onder andere verklaard dat:
“De oppervlakte van 364 m² is een vergissing. Ik ben uitgegaan van een oppervlakte van 133 m². Desgevraagd erken ik dat de door mij gehanteerde perceeloppervlakten van de [Straat 1] 122 en de [Straat 2] 8, ook niet correct zijn. Ik heb de waarden wel met de correcte gegevens berekend. Desgevraagd verklaar ik dat ik niet weet hoe de verkeerde gegevens in de matrix terecht zijn gekomen. Het zijn verschrijvingen.”
en
“Die getallen zijn bedoeld als geheugensteuntjes voor mijzelf.”
2.5.
Tot de gedingstukken behoort een door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ingebrachte matrix (de bezwaarmatrix) en een grondstaffel in de vorm van een grafiek.

3.Geschil in hoger beroep en geschil in incidenteel hoger beroep

3.1.
Ook in hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.
3.2.
In incidenteel hoger beroep zijn de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële waarde in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Stukken en indexering
5. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de bouwtekeningen en iWOZ-kaarten te overleggen. Door deze zogenaamde 8:42-stukken niet over te leggen heeft verweerder volgens eiser onvoldoende inzichtelijk dan wel oncontroleerbaar gemaakt welke gegevens en aannames zijn gebruikt voor de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning.
Onder verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 25 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2923, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de (e-mail)correspondentie tussen zowel de gemachtigde in bezwaar van eiser als de gemachtigde in beroep van eiser en verweerder leidt de rechtbank af dat het taxatieverslag, de grondstaffel en de matrix naar de (toenmalige) gemachtigde van eiser zijn verzonden. De rechtbank is van oordeel dat met de inhoud van deze gegevens voldoende inzichtelijk is gemaakt welke gegevens en aannames zijn gebruikt voor de vaststelling van de WOZ-waarde.
Voorts volgt de rechtbank het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310, dat iWOZ een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s is van te koop aangeboden woningen in Nederland. De Rechtbank is van oordeel dat iWOZ-gegevens van de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht deze gegevens over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor bouwtekeningen van de woning en de getoonde referentieobjecten.
6. Eiser heeft gesteld dat niet inzichtelijk is of en hoe de verkoopprijzen van de door verweerder getoonde referentieobjecten zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. De rechtbank stelt vast dat in de door verweerder overgelegde waardematrix per referentieobject zowel een verkoopprijs als een “gecorrigeerde” verkoopprijs naar waardepeildatum is weergegeven. Door deze twee eenheden weer te geven heeft verweerder getoond dat de verkoopprijzen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum én met welk bedrag de verkoopprijzen zijn geïndexeerd. Gelet op deze vaststelling overweegt de rechtbank dat wel duidelijk is dat is geïndexeerd en met welk bedrag is geïndexeerd zodat eisers grief geen doel treft.
Beoordeling waarde
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
9. De in de door verweerder overgelegde matrix genoemde objecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van de door verweerder getoonde objecten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
10. Weliswaar vertonen de door verweerder getoonde objecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen, met name de grootte van de opstallen en de percelen, alsmede de kwaliteit voldoende rekening is gehouden.
11. Eiser voert aan dat verweerder van een onjuiste inhoud van de vergelijkingsobjecten is uitgegaan en dat indien gerekend wordt met de juiste inhoudsmaten, de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gegevens en advertentieteksten van (verkopende) makelaars overgelegd, waaruit volgens hem een grotere inhoud blijkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat makelaars vaak ook overige objectonderdelen in de inhoud meetellen, zoals bijvoorbeeld een garage of schuur. Eiser heeft dit niet weersproken. In elk geval bij één van de vijf vergelijkings-objecten ( [Straat 2] 25) is de inhoud die eiser heeft opgenomen in zijn matrix gelijk aan de inhoud die verweerder in de matrix heeft opgenomen inclusief de inhoud van de uitbouw en dakopbouw. Ook bij een ander vergelijkingsobject ( [Straat 2] 8) komt de inhoud die eiser heeft opgenomen in zijn matrix nagenoeg overeen met de inhoud die verweerder in de matrix heeft opgenomen inclusief de dakopbouw.
Gelet op het voorgaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt dat verweerder uitgaat van onjuiste objectgegevens onvoldoende onderbouwd om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder in zijn matrix opgenomen inhoud van de vergelijkingsobjecten. De makelaarsinformatie, waaruit niet blijkt hoe de inhoud is berekend en of er volgens de NEN-normen is gemeten, is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Eiser heeft evenmin een eigen berekening van de inhoud overgelegd. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser de stukken over de inhoud van de vergelijkingsobjecten pas kort voor de zitting, en ruim een maand na indiening van het verweerschrift en taxatierapport door verweerder, heeft overgelegd, waardoor verweerder niet meer de gelegenheid heeft gehad om nader onderzoek te doen en de bouwtekeningen als onderbouwing voor de juistheid van de in zijn matrix opgenomen inhoud van de vergelijkingsobjecten over te leggen.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift inzichtelijk gemaakt hoe voor de verschillen tussen de woning en de objecten is gecorrigeerd. De prijs per kubieke meter van de gehanteerde vergelijkingsobjecten varieert van € 806 tot € 953. Voor de woning geldt een waarde per kubieke meter van € 765. De waarde per kubieke meter van de woning is lager dan de prijs per kubieke meter van de vergelijkingsobjecten [Straat 3] 11 en [Straat 3] 85, die net als de woning een matige kwaliteit hebben. Op grond van de eerste wet van Gossen neemt de waarde per kubieke meter af naarmate het aantal kubieke meters groter is. De woning heeft een kleinere inhoud dan deze twee vergelijkingsobjecten. Nu de waarde per kubieke meter van de woning lager is dan die van de vergelijkingsobjecten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezige verschillen in kwaliteit. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de waarde per vierkante meter van het perceel onjuist is vastgesteld. De grondstaffel is in de matrix verwerkt.
13. Eiser is van mening dat ook het onderhoud van de woning op matig moet worden gesteld in plaats van op gemiddeld. Verweerder heeft dit in de uitspraak op bezwaar ook toegegeven volgens eiser. In de uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld: “Bij de waardering is er dan ook vanuit gegaan dat de woning in gedateerde staat is en achterstallig onderhoud heeft.” Verweerder heeft ter zitting verklaard dat een en ander onhandig is weergegeven in de uitspraak op bezwaar. Bedoeld is dat de kwaliteit van de woning matig is. Met onderhoud wordt volgens verweerder de buitenkant van de woning bedoeld en dat heeft betrekking op bijvoorbeeld scheuren, een lekkend dak of een verzakking. Uit de foto’s die bij het taxatierapport van Eerlijke WOZ zijn gevoegd maakt de rechtbank op dat de woning gedateerd is. Hiervoor heeft verweerder gecorrigeerd door de kwaliteit op matig te stellen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat ook het onderhoud van de woning op matig in plaats van gemiddeld moet worden gesteld. Hierbij weegt de rechtbank mee dat het onderhoud van de woning in het door Eerlijke WOZ in bezwaar overgelegde taxatierapport op gemiddeld is gesteld.
14. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de door verweerder getoonde vergelijkingsobjecten.
15. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
17. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij bijzondere omstandigheden kan die termijn van twee jaar worden verlengd of verkort. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor de behandeling van een bezwaar is een termijn van zes maanden redelijk en voor de behandeling van een beroep een termijn van anderhalf jaar.
18. De redelijke termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 15 maart 2020 en geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 2 maart 2023. Van een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt is geen sprake. Dit betekent dat de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn afgerond 36 maanden bedraagt. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond 12 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
19. Van de overschrijding met afgerond 12 maanden is een periode van afgerond 5 maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant van 7 maanden wordt toegerekend aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom € 417 (5/12 van € 1.000) te vergoeden en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) € 583 (7/12 van € 1.000).
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 417 en zal zij de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 583.
21. De immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor vergoeding in aanmerking komt, is gelegen in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt als gevolg van het geschil tussen hem en de heffingsambtenaar. Gerechtigd tot deze vergoeding is de belastingplichtige zelf (dus eiser). Dit brengt de rechtbank ertoe te bepalen dat de vergoeding dient te worden uitbetaald aan eiser zelf. De rechtbank ziet er derhalve op toe dat het gedeelte van de vergoeding dat dient te worden betaald door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) naar het rekeningnummer van eiser wordt overgemaakt en gaat ervan uit dat verweerder daarop eveneens toeziet voor het gedeelte van de vergoeding dat dient te worden betaald door verweerder. Gemachtigde heeft overigens ter zitting desgevraagd verklaard dat in zijn volmacht over de vergoeding van immateriële schade geen afspraak is gemaakt en dat deze dus toekomt aan eiser.
Proceskosten
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiser geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).
23. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.”

5.Beoordeling van het principaal hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft een aantal grieven aangevoerd die door het Hof in zijn uitspraken van 9 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:473, en 31 oktober 2023, ECLI:GHAMS:2023:2594, reeds zijn verworpen.
ECLI:GHAMS:2023:2594, rechtsoverwegingen:
1.
Modelmatig, inzage en artikel 8:42 Awb: de vraag of de transactiegegevens van alle referenties die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, zodat de heffingsambtenaar deze voorafgaand aan het horen in de bezwaarfase ter inzage van belanghebbende had moeten leggen (zie artikel 7:4, lid 2, Awb) en in (hoger) beroep in had moeten brengen (zie artikel 8:42, lid 1, Awb), beantwoordt het Hof ontkennend.
5.5.1 e.v.
2.
Referentiepanden: het staat de heffingsambtenaar vrij om in een procedure over een WOZ-waarde de juistheid van die waarde te onderbouwen met gegevens van een beperkt aantal rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen. Deze werkwijze is niet in strijd met het verbod van willekeur, noch met het vertrouwensbeginsel.
5.6
ECLI:NL:GHAMS:2021:473 rechtsoverweging:
3
WOZ-waarden referentiepanden: niet de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten maar de WOZ-waarde van de woning is in geschil. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde gestaafd met gecorrigeerde transactieprijzen van vergelijkingsobjecten en niet met de WOZ-waarden van die objecten. Het Hof zal de heffingsambtenaar daarom niet opdragen om inzichtelijk te maken op welke wijze hij de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten heeft vastgesteld.
r.o. 5.16
Indien en voor zover de opgenoemde 3 grieven in deze zaak al van toepassing zijn, ziet het Hof geen aanleiding hierover in deze zaak anders te oordelen en neemt deze oordelen over.
Afschrift van gegevens
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met art. 40, lid 2, Wet WOZ. Met betrekking tot artikel 40, lid 2, Wet WOZ stelt het Hof voorop dat aan belanghebbende, te wiens aanzien de WOZ-beschikking is genomen, ingevolge dat artikellid, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde dient te worden verstrekt. Deze verplichting betreft in ieder geval het door de heffingsambtenaar opgestelde taxatieverslag. Indien belanghebbende daarnaast een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woningen, dient eveneens een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (zie HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
Het Hof stelt vast dat de gemachtigde van belanghebbende pas na de uitspraak op bezwaar is betrokken bij onderhavig geschil. Uit de gedingstukken blijkt dat de vorige gemachtigde van belanghebbende in zijn bezwaarschrift een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan om uiterlijk in de uitspraak op bezwaar de gehanteerde grondstaffel en de KOUDV-factoren te ontvangen (er is is in de bezwaarfase niet verzocht om bouwtekeningen).
Dit heeft de heffingsambtenaar ook gedaan door in de bezwaarfase de bezwaarmatrix en de grondstaffel te verstrekken (zie 2.5). Aan de stelling van de gemachtigde van belanghebbende dat hij bij de overdracht van het dossier de grondstaffel niet van zijn voorganger (de gemachtigde in de bezwaarfase) heeft ontvangen, acht het Hof onvoldoende om te concluderen dat de heffingsambtenaar deze ook niet heeft verstrekt. Van een schending van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ is geen sprake.
Het Hof voegt hieraan toe dat, ook als hij belanghebbende veronderstellenderwijs volgt in zijn stelling dat de grondstaffel niet (tijdig) door de heffingsambtenaar is verstrekt en aldus sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ, het Hof hier geen gevolgen aan verbindt. Het Hof overweegt hiertoe dat de rechter bevoegd maar niet verplicht om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van de belanghebbende en het door de belanghebbende betaalde griffierecht. Het Hof ziet in dit geval (er aldus veronderstellenderwijs van uitgaande dat van een schending van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ sprake is) geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken. De grondstaffel draagt slechts in beperkte mate bij tot de vastgestelde waarde en gelet op hetgeen belanghebbende in (hoger) beroep heeft aangevoerd, acht het Hof het niet aannemelijk dat het mogelijke gebrek aan informatievoorziening door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase, in betekende mate van belang is geweest om beroep in te stellen.
Motivering uitspraak op bezwaar
5.4.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden nu hij de klachten die naar voren zijn gebracht in het hoorgesprek, onvoldoende heeft geadresseerd in de uitspraak op bezwaar. De grief faalt. Ter toelichting dient het volgende. Ingevolge artikel 7:7 van de Awb wordt van het horen in bezwaar een verslag gemaakt. Tot de gedingstukken behoort een verslag van de hoorzitting. Dat dit verslag te ‘kort door de bocht’ zou zijn zoals belanghebbende stelt, levert, wat daar verder ook van zij, geen schending van art. 7:7 van de Awb op. Het verslag mag een beknopte en zakelijke weergave vormen van hetgeen is aangevoerd. Op grond van artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Anders dan belanghebbende stelt, voldoet de uitspraak op bezwaar aan deze eis. Van schending van art. 7:12 of 7:7 Awb is geen sprake.
Modelmatig waarderen
5.5.
Het Hof voegt aan 5.1 punt 1 nog het volgende toe. Ter terechtzitting heeft het Hof heeft de heffingsambtenaar de werkwijze beschreven in rechtsoverweging 5.4.4 van voornoemde uitspraak van 31 oktober 2023 voorgehouden en heeft deze laatste desgevraagd bevestigd dat deze werkwijze ook door hem wordt gevolgd. Deze werkwijze houdt kort gezegd in dat de WOZ-waarde zelfstandig door een taxateur wordt vastgesteld op basis van zijn kennis van de markt, zijn ervaring en de hulpmiddelen die hem ter beschikking staan. Tot die hulpmiddelen behoort een modelwaarde die hem wordt aangereikt en die is gebaseerd op alle verkopen binnen de gemeente binnen een referentieperiode van één tot twee jaar. In een significant deel van de gevallen stelt de heffingsambtenaar (of de taxateur namens hem) echter een ander waarde vast dan de hem aangereikte modelwaarde. Gelet op die werkwijze kan de klacht van belanghebbende reeds daarom geen doel treffen.
Indexering
5.6.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd. Controle op de indexering is daardoor niet mogelijk, aldus belanghebbende.
Allereerst verdient opmerking dat de waarde van een specifiek object op de peildatum niet zonder meer kan worden bepaald of afgeleid op basis van een (al dan niet regionale) prijsindex. Herleiding aan de hand van een indexeringscijfer van marktgegevens van vergelijkingsobjecten naar de waarde van die objecten op de waardepeildatum heeft dan ook slechts een beperkte waarde. Het geeft in essentie (slechts) aan hoe de waardeontwikkeling in het algemeen is geweest. Indexatie is niet meer dan een hulpmiddel om de waarde van de woning op de peildatum in zijn geheel inzichtelijk te maken.
In het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatieverslag zijn zowel de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten als de verkoopgegevens (prijs en datum) van die objecten vermeld. Uit het taxatieverslag kan dan ook afgeleid worden op welke wijze en tot op welke bedragen de verkoopcijfers zijn geïndexeerd. Er is dus geen sprake van een onbekende factor bij de waardevaststelling. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift in hoger beroep terecht aangevoerd dat indexeringspercentages berusten – en ook mogen berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis. Het Hof ziet ook overigens geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze indexatie.
iWOZ-kaarten en bouwtekeningen
5.7.1.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar de zogenoemde (gehele) iWOZ-kaarten en bouwtekeningen had moeten overleggen; hetzij op de voet van art. 8:42 Awb hetzij (voor zover het Hof belanghebbende begrijpt) op de voet van art. 40, lid 2 Wet WOZ. Het Hof begrijpt dat belanghebbende daarbij doelt op iWOZ-gegevens van de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten. iWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland. Deze gegevens zijn afkomstig van publiekelijk toegankelijke, door makelaars gepubliceerde verkoopadvertenties.
5.7.2.
De iWOZ-kaarten en bouwtekeningen van de (vergelijkings)objecten behoren in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. De heffingsambtenaar is daarom niet verplicht deze gegevens over te leggen. Dit is slechts anders als de iWOZ-kaarten en/of de bouwtekeningen door de heffingsambtenaar zijn gebruikt om daaruit de kenmerken van de (vergelijkings)objecten af te leiden die van belang zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten, maar daarvoor biedt het dossier geen aanknopingspunten. In de omstandigheid dat belanghebbende (bij gebrek aan wetenschap) enkel bloot heeft betwist dat de door de heffingsambtenaar gebruikte objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn, ziet Hof geen aanleiding de iWOZ-kaarten en/of bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten als op de zaak betrekking hebbende stukken te beschouwen. Daar komt bij dat de bouwtekeningen in principe toegankelijk zijn voor eenieder in de lokale gemeentearchieven.
5.7.3.
Alleen gegevens die aan de WOZ-waarde ten grondslag hebben gelegen, vallen onder het bereik van art. 40, lid 2 Wet WOZ (zie 5.3). De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep verklaard i) dat de taxateur bij het vaststellen van de WOZ-waarde geen gebruik heeft gemaakt van de bouwtekeningen. In zijn nader stuk van 24 juli 2024 heeft hij de bouwtekeningen van naastliggende woningen gebruikt. Het Hof ziet geen aanleiding deze verklaringen in twijfel te trekken. Daarom is van een schending van art. 40, lid 2, Wet WOZ (in zoverre) geen sprake.
Inhoud en kenmerken van de (referentie) objecten
5.8.
Belanghebbende betwist - bij gebrek aan wetenschap - i) de inhoud van de (referentie)objecten omdat hij die niet kan controleren zonder bouwtekeningen en ii) dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentie-objecten en het onderhavige object omdat hij die niet kan controleren zonder de iWOZ-kaarten. Het Hof oordeelt als volgt. Zoals hiervoor overwogen rust op de heffingsambtenaar in beginsel geen plicht tot overlegging van de bouwtekeningen en de iWOZ-kaarten. Indien belanghebbende van mening is dat de in de matrix genoemde inhoud/kenmerken onjuist zijn, is het aan hem om deze stelling te onderbouwen met feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de door de heffingsambtenaar genoemde inhoud/kenmerken. Hij kan niet volstaan met een betwisting bij gebrek aan wetenschap. Zoals opgenomen is onder 1.8-1.10 heeft belanghebbendes gemachtigde een nadere onderbouwing achterwege gelaten
Waarde
5.9.
Het Hof verenigt zich met rechtsoverwegingen 7 tot en met 14 (met uitzondering van rechtsoverweging 11) van de rechtbank en maakt de gronden waarop die berusten tot de zijne. Het Hof overweegt aanvullend voorts als volgt.
5.10.
De heffingsambtenaar heeft met overlegging in de hogerberoepsfase van de bouwtekeningen van de vrijwel identieke buurpanden en de door hem gebruikte berekeningen, de door hem voorgestane inhoud van de woning voldoende aannemelijk gemaakt.
5.11.
Tevens heeft de heffingsambtenaar in zijn nadere stuk foto’s overgelegd, gedateerd september 2018 en oktober 2018, waaruit volgt dat in ieder geval een aantal van de door belanghebbende overgelegde, ongedateerde foto’s (sterk) verouderd zijn. Het betoog van belanghebbende dat de staat van onderhoud op basis van deze door hem overgelegde foto’s als ‘matig’ zou moeten worden aangemerkt, volgt het Hof dan ook niet.
5.12.
De bij het hoger beroepschrift overgelegde matrix van belanghebbende laat het Hof buiten beschouwing nu deze op een ander jaar ziet. Aan de later overgelegde matrix (bij nader stuk van 23 mei 2024) van belanghebbende kent het Hof minder waarde toen nu, zo belanghebbende ook ter zitting heeft erkend, er verschillende onjuiste perceeloppervlakten en verschrijvingen in staan (zie 2.4).
5.13.
Het Hof komt tot het oordeel dat, ook in het licht van hetgeen belanghebbende in hoger beroep tegenin heeft gebracht, de heffingsambtenaar is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Ook in hetgeen belanghebbende overigens naar voren heeft gebracht ziet het Hof geen aanleiding tot een ander oordeel.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep van belanghebbende slaagt niet.

6.Beoordeling van het incidenteel hoger beroep

Vergoeding van immateriële schade
6.1.
Het Hof ziet geen aanleiding om in deze zaak een ander uitgangspunt te nemen voor de schadevergoeding dan het tarief van € 500 per half jaar dat de termijn is overschreden.
Proceskostenvergoeding beroep
6.2.
Het Hof stelt voorop dat, indien daar in hoger beroep over wordt geklaagd, hij de in eerste aanleg toegekende vergoeding van (proces)kosten volledig toetst en niet marginaal. Deze (volledige) toets betreft naast de te hanteren puntwaarde ook de zwaarte van de zaak.
6.3.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard maar een proceskostenvergoeding toegekend wegens de vergoeding van immateriële schade van in totaal € 837 (2 punten met een waarde van € 837 en met een wegingsfactor van 0,5).
6.4.
In zijn arrest van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat als uitgangspunt geldt dat i) een verzoek om schadevergoeding een proceshandeling is waaraan 1 punt wordt toegekend, en ii) op een dergelijk verzoek van toepassing is wegingsfactor 0,25 (zeer licht) zoals voorzien in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.5.
Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door heffingsambtenaar en deels door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. (€ 209,25 : 2 = € 104,63).
Slotsom
6.6.
Het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar slaagt.

7.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep.

8.Beslissing

Het Hof :
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch alleen voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten en bevestigt de uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de heffingsambtenaar en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende, ieder tot een bedrag van € 104,63.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, A.M. van Amsterdam en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: