4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
5. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de bouwtekeningen en iWOZ-kaarten te overleggen. Door deze zogenaamde 8:42-stukken niet over te leggen heeft verweerder volgens eiser onvoldoende inzichtelijk dan wel oncontroleerbaar gemaakt welke gegevens en aannames zijn gebruikt voor de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning.
Onder verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 25 augustus 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2923, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de (e-mail)correspondentie tussen zowel de gemachtigde in bezwaar van eiser als de gemachtigde in beroep van eiser en verweerder leidt de rechtbank af dat het taxatieverslag, de grondstaffel en de matrix naar de (toenmalige) gemachtigde van eiser zijn verzonden. De rechtbank is van oordeel dat met de inhoud van deze gegevens voldoende inzichtelijk is gemaakt welke gegevens en aannames zijn gebruikt voor de vaststelling van de WOZ-waarde. Voorts volgt de rechtbank het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310, dat iWOZ een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s is van te koop aangeboden woningen in Nederland. De Rechtbank is van oordeel dat iWOZ-gegevens van de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht deze gegevens over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor bouwtekeningen van de woning en de getoonde referentieobjecten. 6. Eiser heeft gesteld dat niet inzichtelijk is of en hoe de verkoopprijzen van de door verweerder getoonde referentieobjecten zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. De rechtbank stelt vast dat in de door verweerder overgelegde waardematrix per referentieobject zowel een verkoopprijs als een “gecorrigeerde” verkoopprijs naar waardepeildatum is weergegeven. Door deze twee eenheden weer te geven heeft verweerder getoond dat de verkoopprijzen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum én met welk bedrag de verkoopprijzen zijn geïndexeerd. Gelet op deze vaststelling overweegt de rechtbank dat wel duidelijk is dat is geïndexeerd en met welk bedrag is geïndexeerd zodat eisers grief geen doel treft.
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
9. De in de door verweerder overgelegde matrix genoemde objecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van de door verweerder getoonde objecten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
10. Weliswaar vertonen de door verweerder getoonde objecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen, met name de grootte van de opstallen en de percelen, alsmede de kwaliteit voldoende rekening is gehouden.
11. Eiser voert aan dat verweerder van een onjuiste inhoud van de vergelijkingsobjecten is uitgegaan en dat indien gerekend wordt met de juiste inhoudsmaten, de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gegevens en advertentieteksten van (verkopende) makelaars overgelegd, waaruit volgens hem een grotere inhoud blijkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat makelaars vaak ook overige objectonderdelen in de inhoud meetellen, zoals bijvoorbeeld een garage of schuur. Eiser heeft dit niet weersproken. In elk geval bij één van de vijf vergelijkings-objecten ( [Straat 2] 25) is de inhoud die eiser heeft opgenomen in zijn matrix gelijk aan de inhoud die verweerder in de matrix heeft opgenomen inclusief de inhoud van de uitbouw en dakopbouw. Ook bij een ander vergelijkingsobject ( [Straat 2] 8) komt de inhoud die eiser heeft opgenomen in zijn matrix nagenoeg overeen met de inhoud die verweerder in de matrix heeft opgenomen inclusief de dakopbouw.
Gelet op het voorgaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt dat verweerder uitgaat van onjuiste objectgegevens onvoldoende onderbouwd om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder in zijn matrix opgenomen inhoud van de vergelijkingsobjecten. De makelaarsinformatie, waaruit niet blijkt hoe de inhoud is berekend en of er volgens de NEN-normen is gemeten, is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Eiser heeft evenmin een eigen berekening van de inhoud overgelegd. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser de stukken over de inhoud van de vergelijkingsobjecten pas kort voor de zitting, en ruim een maand na indiening van het verweerschrift en taxatierapport door verweerder, heeft overgelegd, waardoor verweerder niet meer de gelegenheid heeft gehad om nader onderzoek te doen en de bouwtekeningen als onderbouwing voor de juistheid van de in zijn matrix opgenomen inhoud van de vergelijkingsobjecten over te leggen.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift inzichtelijk gemaakt hoe voor de verschillen tussen de woning en de objecten is gecorrigeerd. De prijs per kubieke meter van de gehanteerde vergelijkingsobjecten varieert van € 806 tot € 953. Voor de woning geldt een waarde per kubieke meter van € 765. De waarde per kubieke meter van de woning is lager dan de prijs per kubieke meter van de vergelijkingsobjecten [Straat 3] 11 en [Straat 3] 85, die net als de woning een matige kwaliteit hebben. Op grond van de eerste wet van Gossen neemt de waarde per kubieke meter af naarmate het aantal kubieke meters groter is. De woning heeft een kleinere inhoud dan deze twee vergelijkingsobjecten. Nu de waarde per kubieke meter van de woning lager is dan die van de vergelijkingsobjecten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezige verschillen in kwaliteit. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de waarde per vierkante meter van het perceel onjuist is vastgesteld. De grondstaffel is in de matrix verwerkt.
13. Eiser is van mening dat ook het onderhoud van de woning op matig moet worden gesteld in plaats van op gemiddeld. Verweerder heeft dit in de uitspraak op bezwaar ook toegegeven volgens eiser. In de uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld: “Bij de waardering is er dan ook vanuit gegaan dat de woning in gedateerde staat is en achterstallig onderhoud heeft.” Verweerder heeft ter zitting verklaard dat een en ander onhandig is weergegeven in de uitspraak op bezwaar. Bedoeld is dat de kwaliteit van de woning matig is. Met onderhoud wordt volgens verweerder de buitenkant van de woning bedoeld en dat heeft betrekking op bijvoorbeeld scheuren, een lekkend dak of een verzakking. Uit de foto’s die bij het taxatierapport van Eerlijke WOZ zijn gevoegd maakt de rechtbank op dat de woning gedateerd is. Hiervoor heeft verweerder gecorrigeerd door de kwaliteit op matig te stellen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat ook het onderhoud van de woning op matig in plaats van gemiddeld moet worden gesteld. Hierbij weegt de rechtbank mee dat het onderhoud van de woning in het door Eerlijke WOZ in bezwaar overgelegde taxatierapport op gemiddeld is gesteld.
14. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de door verweerder getoonde vergelijkingsobjecten.
15. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
17. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij bijzondere omstandigheden kan die termijn van twee jaar worden verlengd of verkort. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor de behandeling van een bezwaar is een termijn van zes maanden redelijk en voor de behandeling van een beroep een termijn van anderhalf jaar. 18. De redelijke termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 15 maart 2020 en geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 2 maart 2023. Van een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt is geen sprake. Dit betekent dat de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn afgerond 36 maanden bedraagt. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond 12 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
19. Van de overschrijding met afgerond 12 maanden is een periode van afgerond 5 maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant van 7 maanden wordt toegerekend aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom € 417 (5/12 van € 1.000) te vergoeden en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) € 583 (7/12 van € 1.000).
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 417 en zal zij de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 583.
21. De immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor vergoeding in aanmerking komt, is gelegen in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt als gevolg van het geschil tussen hem en de heffingsambtenaar. Gerechtigd tot deze vergoeding is de belastingplichtige zelf (dus eiser). Dit brengt de rechtbank ertoe te bepalen dat de vergoeding dient te worden uitbetaald aan eiser zelf. De rechtbank ziet er derhalve op toe dat het gedeelte van de vergoeding dat dient te worden betaald door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) naar het rekeningnummer van eiser wordt overgemaakt en gaat ervan uit dat verweerder daarop eveneens toeziet voor het gedeelte van de vergoeding dat dient te worden betaald door verweerder. Gemachtigde heeft overigens ter zitting desgevraagd verklaard dat in zijn volmacht over de vergoeding van immateriële schade geen afspraak is gemaakt en dat deze dus toekomt aan eiser.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiser geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660). 23. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.”