5.99.De rechtbank heeft met betrekking tot Tradman NL geoordeeld in rov. 4.131:
‘De onderdelen (iv) en (v) van het gevorderde liggen voor toewijzing gereed in dier voege dat voor recht zal worden verklaard dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft gehandeld door het onttrekken van buitenlandse vennootschappen aan het zicht van de Belastingdienst, waarbij zij als trustkantoor de voor haar geldende integriteitsnormen heeft geschonden en voorts voor recht zal worden verklaard dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de Belastingdienst als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.’
5.100. De rechtbank heeft in dit verband met betrekking tot [appellant 1] en [appellant 2] geoordeeld in rov. 4.130:
‘De onderdelen (iv) en (v) van het gevorderde liggen voor toewijzing gereed in dier voege dat voor recht zal worden verklaard dat [appellant 1] en [appellant 2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst hebben gehandeld door het onttrekken van buitenlandse vennootschappen aan het zicht van de Belastingdienst, waarbij zij als bestuurder en/of medewerker van Tradman NL de voor hen geldende integriteitsnormen in hun persoonlijk ernstig verwijtbare mate hebben geschonden, en voorts voor recht zal worden verklaard dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de Belastingdienst als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.’
5.101. Deze oordelen steunen, in de kern, op de vaststelling van de rechtbank dat Tradman NL (via [appellant 1] en [appellant 2] ) een herfactureringsroute voor [naam 1] heeft gefaciliteerd. Daarover oordeelde de rechtbank als volgt:
‘4.121. De door Tradman NL en anderen ten behoeve van Marsannay uitgevoerde werkzaamheden zijn via vennootschappen van Tradman NL gefactureerd. Dat wil zeggen dat de facturen voor Marsannay werden verzonden aan Tradman NL of een door Tradman NL beheerste entiteit, terwijl vervolgens de vennootschap aan wie de factuur was verzonden, al dan niet met een kleine opslag, de kosten doorfactureerde aan een van de vennootschappen van [naam 1] (Stolker of Mubavi Nederland N.V.). Op die facturen was de naam van Marsannay niet vermeld, terwijl deze namens Vechtmond I werden verstuurd door [appellant 2] en/of [appellant 1] . Door partijen wordt deze handelwijze aangeduid als back-to-back facturering.
In de door de Belastingdienst op de Image aangetroffen administratie zijn over de periode 1997 tot en met 2000 dergelijke back-to-back facturen aangetroffen.
De methodiek [van back-to-back facturering, hof] wordt bevestigd in een e-mail van [naam 5] van 13 augustus 2003 (…) aan [appellant 2] (…)
(…)
4.124. De conclusie is dat die herfacturering geen ander doel diende dan om Marsannay aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken (…)’
5.102. Het hof stelt voorop dat het bij grondslag d. gaat om de benadeling van de Belastingdienst als schuldeiser van Marsannay door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Voor aansprakelijkheid is nodig dat (mede) door toedoen van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] inning van de navorderingsaanslag 1996 niet meer mogelijk is. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat dit toedoen er is en dat dit bestaat uit het faciliteren van de herfacturering voor Marsannay, zoals in rov. 4.121 van het bestreden vonnis bedoeld.
5.103. Tradman NL bestrijdt de vaststellingen in rov. 4.121 van het bestreden vonnis niet met een (voldoende kenbare) grief. Ten aanzien van Tradman NL staan die feiten derhalve vast.
5.104. [appellant 1] en [appellant 2] hebben in hun memorie van grieven het standpunt ingenomen dat het te lang geleden is om een precieze herinnering te hebben aan wat er is gebeurd. Voor zover moet worden aangenomen dat zij daarmee hebben beoogd rov. 4.121 van het bestreden vonnis met een grief te bestrijden, is dat tevergeefs. Dat licht het hof als volgt toe.
5.105. Het standpunt van de Staat c.s. kan aldus worden samengevat dat het de Staat c.s., mede door een gebrek aan toelichting van [appellant 1] en [appellant 2] op de aangetroffen facturen in het dossier van Marsannay, nog steeds niet duidelijk is hoe de geldstromen inzake Marsannay precies liepen, maar dat zij wel voldoende hebben onderbouwd dat de herfacturering plaatsvond zoals in rov. 4.121 van het bestreden vonnis omschreven. Dat standpunt onderschrijft het hof, waarbij het hiernavolgende van belang is.
1) Een factuur die de Staat c.s. tot Marsannay hebben weten te herleiden, dateert van 27 juni 1997. Dit betreft de onder 3.25 hiervoor bedoelde factuur aan Mubavi Nederland (een vennootschap van [naam 1] , zie eveneens onder 3.25 hiervoor) ter hoogte van ƒ 16.350 excl. btw (prod. 214 van de Staat c.s.). Er kan naar het oordeel van het hof geen discussie over bestaan dat deze factuur in werkelijkheid op Marsannay ziet, omdat de begeleidende brief bij deze factuur dat vermeldt. Via deze factuur wordt door Vechtmond I ‘
inzake de door ons verleende diensten en adviezen gedurende het tweede kwartaal van 1997’ een bedrag gefactureerd van ƒ 16.350 excl. btw (ƒ 19.21,25 inclusief btw). Enkel uit de begeleidende brief bij deze factuur (die naar het woonadres van [naam 1] in Nederland is gezonden in plaats van naar het bedrijfsadres van de Mubavi-groep) volgt dat deze factuur niet voor door Vechtmond I ‘
verleende diensten en adviezen’ was, maar dat deze factuur werd gestuurd zodat Marsannay ‘
fondsen’ had ‘
om kosten te voldoen’.
2) Een andere factuur die de Staat c.s. tot Marsannay hebben weten te herleiden, dateert van 11 november 2000. Ook dit betreft een factuur aan Mubavi Nederland, in dit geval ter hoogte van € 15.000 excl. btw. Deze factuur is volgens de toelichting van de Staat c.s. als volgt tot stand gekomen. Op 3 november 2000 ontving Tradman NL van Benelux Trust (destijds het trustkantoor van Marsannay) een factuur met nummer [x] ter hoogte van € 15.000 (prod. 222 van de Staat c.s.). Volgens deze factuur worden er ‘
referral fees’ bij Tradman NL in rekening gebracht (wanneer trustkantoren klanten aanbrengen bij andere trustkantoren brengen zij elkaar ‘
referral fees’ in rekening). Uit een faxbericht (uit het dossier van Tradman NL over Marsannay) van Benelux Trust aan [naam 5] (van AmiLux) van 27 september 2001 (prod. 223 van de Staat c.s.) blijkt dat deze factuur in werkelijkheid op Marsannay ziet:
‘As far as Marsannay is concerned, we have an invoice outstanding for EUR 15.000,-. This invoice was issued to ETSA under number [x] in 2000, covering the years 1999, 2000, 2001.’
Vervolgens factureert Tradman NL (via Vechtmond I) op 11 november 2000 dit bedrag van € 15.000 (met Nederlandse omzetbelasting, alsof de plaats van dienst Nederland was) aan Mubavi Nederland in verband met ‘
de door ons verleende diensten gedurende september tot en met oktober 2000’ (prod. 221 van de Staat c.s.). Het voorgaande bevestigt naar het oordeel van het hof dat door Benelux Trust in rekening gebrachte kosten via Tradman NL aan (een vennootschap van) [naam 1] worden doorberekend, zonder dat door Tradman NL wordt vermeld dat de verrichte diensten verband houden met Marsannay.
3) Nog een andere factuur die de Belastingdienst tot Marsannay heeft weten te herleiden, dateert van 11 november 2003. Dit betreft eveneens een factuur aan Mubavi Nederland, dit keer ter hoogte van € 8.239,66. Deze factuur is volgens de toelichting van de Staat c.s. als volgt tot stand gekomen. Op 13 augustus 2003 stuurt [naam 5] (van AmiLux) een factuur aan Tradman NL in verband met ‘
services rendered and expenses incurred to Marsannay Holdings S.A. for the period June 10, 2002 unto and including December 31, 2003’ voor € 7.914,66 (prod. 224 van de Staat c.s.) en op 30 augustus 2003 stuurt AmiLux een factuur aan Tradman NL in verband met ‘
services rendered and expenses incurred to Marsannay Holdings S.A. for the period July 1, 2003 unto and including August 31, 2003’ voor € 325 (prod. 225 van de Staat c.s.). In totaal brengt AmiLux zo € 8.239,66 voor Marsannay in rekening. Een vrijwel identiek bedrag (€ 8.239,66 plus een opslag van € 200) wordt vervolgens (met Nederlandse omzetbelasting, dus alsof de plaats van dienst Nederland was) door Tradman NL aan [naam 1] (Mubavi Nederland) doorberekend in verband met ‘
Services rendered during 2002 en 2003’ (prod. 226 van de Staat c.s.). Ook dit bevestigt naar het oordeel van het hof dat voor Marsannay werd geherfactureerd.
5.106. Dat het hier om herfactureringen gaat, wordt verder bevestigd door het feit dat de facturen van 27 juni 1997 en 11 november 2000 kunnen worden herleid tot een door de Staat c.s. aangetroffen document dat Tradman NL zélf opstelde en dat Tradman NL zélf de naam ‘
back-to-backs’ gaf (prod. 192 van de Staat c.s.). Dit document beslaat een periode van begin 1997 tot eind 2000. Het document vermeldt acht facturen met een totaalbedrag van € 239.525, waarover nog btw in rekening werd gebracht.
5.107. Verder volgt uit de – onder 3.26 hiervoor geciteerde – e-mail van 13 augustus 2003 van [naam 5] aan [appellant 2] dat op verzoek van [naam 1] voor Marsannay werd geherfactureerd:
‘(…) [naam 2] (…) informed us to use the invoicing route that has been used in the past (…)’. Ook AmiLux ‘
heeft aan de curator van [naam 1] aangegeven dat facturen voor eiseres[Marsannay, hof]
via een Stichting Derdengelden E.T.S.A. werden betaald’ (zo staat in rov. 2.17 van de uitspraak van 27 oktober 2011 vermeld). Verder volgt uit de – onder 3.27 hiervoor bedoelde – brief van 17 mei 2010 van mr. [naam 8] aan de Belastingdienst dat er voor de facturatie van Marsannay een ‘
door [naam 1] gewenste facturatie route’ was.
5.108. Gelet op het voorgaande dient bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat de vaststellingen in rov. 4.121 van het bestreden vonnis juist zijn. [appellant 1] en [appellant 2] hebben hier onvoldoende tegenovergesteld. Als vaststaand zal hierna worden beschouwd dat de herfactureringen in elk geval hebben plaatsgevonden in de periode van 1997 tot en met 2000, en met betrekking tot de periode 2002/2003.
5.109. Op geen van de door Tradman NL geherfactureerde facturen was de naam van Marsannay vermeld, terwijl deze facturen ‘
namens’ een andere vennootschap werden verstuurd door [appellant 1] en/of [appellant 2] . Mr. [naam 8] schrijft op pagina 6 van zijn brief van 17 mei 2010, voor zover hier van belang: ‘
De naam “backtobacks” refereert aan het feit dat de facturen één op één doorgestuurd werden. Dit sluit aan bij de kennis dat de heren [naam 1] aangaven de voorkeur te hebben voor een facturatie route via Tradman Netherlands BV (…).’ Dat de facturen één op één werden doorgestuurd, is echter onjuist gebleken. Er werden nieuwe facturen gefabriceerd, op naam van een andere rechtspersoon, met een andere omschrijving van de verrichte werkzaamheden en gericht aan een andere rechtspersoon. Náást het wijzigen van de naam ‘
Marsannay’, werd er op de facturen Nederlandse omzetbelasting in rekening gebracht. Dit kon de suggestie wekken dat de gefactureerde dienst door Tradman NL aan Mubavi Nederland was verricht, hetgeen niet het geval was. Vervolgens werden deze ‘nieuwe’ facturen gebruikt. Het voorgaande is op zichzelf al onrechtmatig.
Voorzienbaarheid van de schade
5.110. Het aspect van de voorzienbaarheid van de schade speelt een rol bij de beantwoording van de vraag of, in een geval als het onderhavige, de aangesprokenen een (persoonlijk en) voldoende ernstig verwijt treft. Gelet hierop is voor de beoordeling van belang of Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] wisten of behoorden te weten dat de benadeling van de Belastingdienst een gevolg van (het faciliteren van) de herfacturering kon zijn.
5.111. Het voorgaande betekent dat het hof in zijn beoordeling moet betrekken in hoeverre Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] wisten of behoorden te weten dat Marsannay in Nederland belastingplichtig was. Ook het partijdebat brengt mee dat het hof moet onderzoeken of Marsannay in de jaren dat [naam 1] bij deze vennootschap betrokken was als binnenlandse belastingplichtige kon worden aangemerkt (en dus in Nederland belastingaangifte voor de vennootschapsbelasting moest doen), alsmede in hoeverre Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat wisten of behoorden te weten. Met name de grieven 2, 6 en 13 van [appellant 1] en [appellant 2] zien hierop, alsook de grieven 2 en 8 van Tradman NL.
5.112. Grief 8 (K2) van Tradman NL komt erop neer dat haar niets te verwijten valt omdat het niets uitmaakte of de facturen wel of niet de naam van Marsannay vermeldden, omdat Marsannay zelf het standpunt innam dat zij niet in Nederland belastingplichtig was. Dit betoog helpt Tradman NL echter niet. Het gaat er immers niet om welk standpunt Marsannay innam, maar hoe het in werkelijkheid zat en wat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] terzake wisten of behoorden te weten.
Binnenlandse belastingplichtige
5.113. Het hof stelt voorop dat Tradman NL niet de trustdienstverlener van Marsannay was. Anders dan Tradman NL meent, was zij wel opdrachtnemer en Marsannay opdrachtgever ten aanzien van de herfactureringsdiensten die op verzoek van [naam 1] werden verleend.
5.114. [appellant 1] en [appellant 2] betwisten in hoger beroep niet (langer) dat het [naam 7] is geweest die alle beslissingen nam bij Marsannay (zie nr. 6.4 van hun memorie van antwoord). Reeds dat bevestigt dat [naam 7] de feitelijke leiding over Marsannay had. Dit bevestigt ook dat het eerder in dit arrest met betrekking tot het jaar 1996 gegeven oordeel juist is (zie onder 5.56 e.v. hiervoor).
5.115. In verband met de vraag wat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] wisten of behoorden te weten is het volgende van belang.
- Na de oprichting van Marsannay in 1995 bestond het bestuur van Marsannay uit [appellant 1] , [naam 11] (hierna ook: [naam 11] ) en European Trust Services (Luxemburg) [naam 12] (hierna: ETSL), een dochtermaatschappij van Tradman NL. [appellant 1] was dus (mede) bestuurder van Marsannay. Daarnaast was hij bestuurder van zowel ETSL als Tradman NL.
- Op enig moment raakte [naam 1] bij Marsannay betrokken. Volgens [appellant 1] en [appellant 2] was dat in mei 1996. Volgens de Staat c.s. kwam [naam 1] in juli 1996 bij Marsannay in beeld.
- De aandelen in Marsannay zijn pas later dan in mei of juli 1996 formeel overgedragen aan (een vennootschap van) [naam 1] . Dit volgt uit een fax van 24 of 25 februari 1997 waarin [appellant 2] (Tradman NL) in dit verband, voor zover hier van belang, nog het volgende aan [naam 7] bericht:
‘In vervolg op ons telefoongesprek van hedenmorgen kunnen wij je als volgt informeren.
Wij hebben twee Luxemburgse Holdings 1929 voor je gereserveerd.
De “in / uit” vennootschap is:
Telepromotions SA, opgericht op 23 maart 1993.
De blijvende houdster is:
Marsannay Holdings SA, opgericht 17 november 1995.
Beide vennootschappen zijn gevestigd:
12 Rue Léon Thyes
L-2636 Luxembourg.’
- Partijen strijden erover tot wanneer [appellant 1] (mede) bestuurder is geweest van Marsannay. Volgens [appellant 1] en [appellant 2] was dit tot 3 mei 1996. Volgens de Staat c.s. was dit tot (in elk geval) 4 maart 1997. Volgens de Staat c.s. is het besluit waarop [appellant 1] en [appellant 2] wijzen ter onderbouwing van hun standpunt geantedateerd. De Staat c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een fax van 21 februari 1997 van [naam 13] van Benelux Trust (die volgens [appellant 1] en [appellant 2] per 3 mei 1996 een van de nieuwe bestuurders van Marsannay was), die in zijn fax nog schrijft, voor zover hier van belang:
‘Hieronder vind je de gegevens van de twee Luxemburgse Holdings ’29 die wij voor jullie gereserveerd hebben.
(…)
- De tweede vennootschap is “Marsannay Holdings S.A.”. Deze vennootschap is op 17 november 1995 opgericht. (…)
De aandeelhouders zijn Firod Investment N.V. met 1,249 aandelen en [naam 11] met 1 aandeel.
De bestuurders van de vennootschap zijn [naam 11] , [appellant 1] en European Trust Services Luxembourg.
Indien je behoefte hebt aan aanvullende informatie dan hoor ik dat graag van je.’
- Bij de bestuurswisseling (van 1996 of 1997) zijn [appellant 1] , [naam 11] en ETSL als bestuurder afgetreden en zijn (medewerkers van) Benelux Trust als bestuurder(s) van Marsannay aangetreden. Op een ‘
Extra-ordinary Shareholders’ Meeting’ van 10 juni 2002 is besloten laatstbedoeld bestuur van zijn taak te ontheffen. In dezelfde vergadering is besloten om de zetel te verplaatsen naar het adres van AmiLux. AmiLux was de nieuwe zustervennootschap van Tradman NL in Luxemburg. Besloten werd [appellant 1] , [naam 5] , [naam 14] en AmiLux als nieuwe bestuursleden te benoemen. [appellant 1] was vanaf dat moment dus weer (mede) bestuurder van Marsannay.
- Onder meer in 2002 is over Marsannay gecorrespondeerd. Die correspondentie zag op de wissel in 2002 van Benelux Trust naar AmiLux. Uit productie 203 van de Staat c.s. volgt dat [naam 5] voor AmiLux per e-mails van 22 april 2002, 7 mei 2002, 14 mei 2002 en 28 mei 2002 aan [appellant 2] vraagt om informatie over Marsannay. Op 22 april 2002 stuurt hij een e-mailbericht door van Benelux Trust, met als onderwerp Marsannay Holdings SA, waarin door Benelux Trust wordt verzocht om betaling van de ‘
taxe d’abonnement’ en wordt gevraagd of [naam 5] al nieuws heeft van de cliënt over de overdracht van ‘
the company’. [naam 5] schrijft aan [appellant 2] dat hij heeft begrepen dat [appellant 2] vorige week een afspraak had met de UBO en hij vraagt:
‘Enig geluk ?’Na een rappel op 7 mei 2002 en op 14 mei 2002 schrijft [naam 5] , nog steeds met als onderwerp Marsannay Holdings SA, op 28 mei 2002 aan [appellant 2] dat hij Benelux Trust net aan de lijn heeft gehad en dat, indien zij voor vrijdag geen bericht ontvangen, zij de zetel zullen opzeggen. [appellant 2] reageert per e-mail van 30 mei 2002 met de mededeling: ‘
Mij is verteld dat de stukken uiterlijk volgende week bij jou zullen zijn’. Uit productie 204 van de Staat c.s. volgt dat [appellant 2] vervolgens op 31 mei 2002 aan onder meer de gebroeders [naam 1] schrijft:
‘Heren,
de stukken voor Luxemburg dienen
vandaagper koerier te worden verstuurd aan:
Amicorp Luxembourg SA
tav de heer [naam 5]
[straat]
’
Voormelde correspondentie bevestigt nogmaals wie de feitelijke leiding over Marsannay had, namelijk [naam 7] en niet een trustbestuurder, en dat dit voor alle betrokkenen duidelijk was.
- Dat [naam 1] ook na de bestuurswissel van 2002 de feitelijke leiding over Marsannay had en dat dit voor alle betrokkenen duidelijk was, blijkt tevens uit het volgende. Uit productie 205 van de Staat c.s. volgt dat [naam 5] e-mailcontact had met [appellant 2] over een debetstand op de bankrekening van Marsannay en over openstaande facturen. [naam 5] voegt daaraan op 12 augustus 2002 toe, voor zover hier van belang:
‘We would be most grateful if you could contact the UBO [ [naam 1] , hof] and have sufficient cash transferred to settle our invoices and to cover the debit balance. Also, please request the client to transfer sufficient funds to cover future expenses and ‘tax d’abonnement’. An amount of Euro 5,000.00 would be considered sufficient. (…) Your assistence is highly appreciated.’
Uit productie 206 van de Staat c.s. volgt dat [appellant 2] naar aanleiding van dit verzoek op dezelfde datum antwoordt: ‘
I will meet with the UBO first week of September, currently on holidays, and will ask him to transer funds as requested.’ In vervolg hierop schrijft [naam 5] op 1 oktober 2002 aan [appellant 2] : ‘
We could not trace receipt of funds on the bank account. Did you had any success ?’ Hierop antwoordt [appellant 2] de dag erna, voor zover hier van belang: ‘
I have not met with the client yet, I will do so shortly’. Productie 210 van de Staat c.s. sluit hierop aan. Dit betreft een e-mail van 2 juli 2003 aan [appellant 2] waarin [naam 5] meldt in [plaats 3] overleg te willen voeren inzake Marsannay over ‘
accounting, banking, corporate, invoices, directors agreement, management agreement en others’. Naar eigen zeggen van [appellant 1] en [appellant 2] krijgt [naam 5] hierop geen antwoord en spreekt hij daarom rechtstreeks af met [naam 2] in [plaats 4] en bespreekt hij met hem de gang van zaken in Marsannay. Dit leidt, aldus nog steeds naar eigen zeggen van [appellant 1] en [appellant 2] , tot een verzoek om een van AmiLux te ontvangen factuur door te berekenen aan een ‘
operational company’ van [naam 2] (9.1.23 van hun memorie van grieven). Deze gang van zaken sluit weer aan bij de inhoud van de onder 3.26 hiervoor vermelde e-mail van [naam 5] aan [appellant 2] van 13 augustus 2003: ‘
Please be informed that I have met [naam 2] last week in [plaats 5] and discussed the pending matters (…) He informed us to use the invoicing route that has been used in the past (…).’ [appellant 2] heeft aan deze herfacturering meegewerkt, aldus nr. 45 van de akte van 10 augustus 2021 van [appellant 1] en [appellant 2] .
- De jaarstukken van Marsannay over 1996-2003 zijn pas opgemaakt in 2004, voorafgaand aan de ontbinding van Marsannay. Deze zijn ondertekend door [appellant 1] . Voor de informatie die nodig was voor het opmaken van de jaarstukken, over de volstorting van het aandelenkapitaal van Marsannay, de aandelen aan toonder, facturen, betalingen, contracten, participaties, kosten, enzovoort wendde [naam 5] zich steeds tot [appellant 2] , die op zijn beurt [naam 1] benaderde (en niet de Luxemburgse trustkantoren).
- Naast dit een en ander vond op verzoek van [naam 1] de herfacturering plaats waaraan Tradman NL heeft meegewerkt.
5.116. De voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, bevestigen dat [naam 7] niet alleen in 1996 (zie onder 5.56 e.v. hiervoor), maar ook daarna de feitelijke leiding over Marsannay had. Onbetwist is dat [naam 1] in Nederland woonde. Daardoor was Marsannay binnenlands belastingplichtig voor de toepassing van de Wet Vpb 1969. Het hof volgt dus niet het betoog van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat er geen aanwijzingen waren dat in Luxemburg geen en juist in Nederland wel sprake was van voldoende ‘
substance’ (lees: omstandigheden om de vestigingsplaats te duiden). Alle hiervoor genoemde omstandigheden wijzen naar [naam 1] – en dus naar Nederland – en niet naar een Luxemburgs trustkantoor als degene die feitelijk als bestuurder het beleid van Marsannay heeft bepaald. Of Marsannay daarnaast nog elders belastingplichtig was, is niet van belang (zie tevens onder 5.60 hiervoor). Zelfs als dat het geval was, diende Marsannay aan de Nederlandse fiscus verantwoording af te leggen (door het op uitnodiging doen van aangifte vennootschapsbelasting en, bij het uitblijven van een dergelijk uitnodiging, door daar om te verzoeken) en zich zo nodig op de toepassing van een belastingverdrag te beroepen. Overigens is gesteld noch gebleken dat Marsannay in enig ander land aangifte vennootschapsbelasting (of een buitenlands equivalent daarvan) heeft gedaan.
5.117. De gegevens waarover Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] beschikten, zoals hiervoor bedoeld, rechtvaardigen verder het oordeel dat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] wisten of behoorden te weten dat Marsannay een binnenlandse belastingplichtige was vanaf het moment dat [naam 1] bij deze vennootschap betrokken raakte. Zij kunnen zich niet achter onwetendheid verschuilen.
5.118. Aan voormelde oordelen doet niet af dat Tradman NL geen fiscaal advies verleende en dat bij Tradman NL geen belastingadviseurs werkten. Het hof volgt ook overigens niet de stelling van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat zij, op basis van de aan hen bekende feiten en omstandigheden, in redelijkheid mochten menen dat geen sprake was van een belastingplicht in Nederland.
5.119. Voor de volledigheid overweegt het hof nog als volgt.
Innerlijk tegenstrijdige standpunten?
5.120. Volgens Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] handelen de Staat c.s. in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hierbij doelen zij op het feit dat ten aanzien van Marsannay in de fiscale procedure op grond van de stellingen van de inspecteur in rov. 4.6 van de uitspraak is geoordeeld:
‘Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat – zijnde niet dan wel onvoldoende weersproken – als vaststaand dienen te worden beschouwd de in 2.9. weergegeven stellingen die erop neerkomen dat de medewerkers van de trustkantoren en de formele bestuurders van eiseres geen weet hadden van wat er zich afspeelde in eiseres en slechts met grote moeite uiteindelijk informatie van [naam 1] hebben verkregen voor het opstellen van de jaarrekeningen van eiseres, waaronder die van het onderhavige jaar.’
5.121. Volgens Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] nemen de Staat c.s. in de onderhavige procedure ten onrechte het daarvan afwijkende standpunt in dat Marsannay een binnenlandse belastingplichtige is omdat [naam 1] mét medeweten van de trustbestuurders in Nederland het beleid heeft bepaald. Zij menen dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, althans de goede procesorde, zich ertegen verzetten dat de Staat c.s. een standpunt innemen dat rechtstreeks ingaat tegen een eerder door hen verdedigd en door de rechter in rechte vastgesteld feit. Dit betoog helpt Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] echter niet.
5.122. Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het er alleen om of een ander dan het bestuur (namelijk [naam 7] ) de feitelijke leiding over Marsannay had en wat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] daarvan wisten of behoorden te weten. Het standpunt van de inspecteur in de fiscale procedure, waaraan Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] kennelijk veel gewicht hechten, bevestigt dat het [naam 7] was die de feitelijke leiding over Marsannay had en deze in Nederland uitoefende. Dat wisten of behoorden Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] te weten, zoals hiervoor is toegelicht. Grief 6 van [appellant 1] en [appellant 2] slaagt in zoverre niet. Hetzelfde geldt voor de grieven 2 en 8 (K1) van Tradman NL.
5.123. Het verdere betoog van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] komt erop neer dat hen gezien de vaststelling in de uitspraak van 27 oktober 2011 ten onrechte in de schoenen wordt geschoven dat zij betrokken waren bij, en op de hoogte waren van, wat zich precies afspeelde in Marsannay. Dit betoog kan bij de schadebegroting in het licht van art. 6:98 BW mogelijk relevant zijn, voor de vestiging van de aansprakelijkheid is het dat niet. Hetzelfde geldt voor het betoog van [appellant 1] en [appellant 2] dat uit niets blijkt dat het Luxemburgse trustbestuur [naam 1] heeft gemachtigd rechtshandelingen te verrichten en dat die rechtshandelingen niet aan Marsannay zijn toe te rekenen. Het gaat er nu slechts om wie de feitelijke leiding over Marsannay had (en waar deze werd uitgeoefend) en wat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] daarvan wisten en behoorden te weten. Op de brief van 27 juni 1997 is de naam van Marsannay vermeld, terwijl op de bijgesloten factuur die naam niet voorkwam. [appellant 2] heeft deze brief namens Tradman NL naar het
woonadresvan [naam 1] in Nederland gestuurd. Alleen al daaruit volgt dat het voor alle betrokkenen duidelijk was wie waar de werkelijke eindverantwoordelijkheid droeg.
De herfacturering was onrechtmatig jegens de Belastingdienst
5.124. Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] voeren aan dat zonder de herfactureringsroute de Belastingdienst ook geen zicht zou hebben gehad op de facturen omdat, kort gezegd, alle facturen in dat geval via Luxemburg waren gelopen, evenals het geval was met de onder 5.35 hiervoor vermelde factuur waarop handgeschreven het bedrag van € 8.000.000 stond. Om iets te verhullen zouden volgens [appellant 1] en [appellant 2] alle facturen van Marsannay moeten zijn geherfactureerd en dat hebben de Staat c.s. volgens hen niet aangetoond. Verder wijzen Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] erop dat op de begeleidende brief van 27 juni 1997 de naam ‘
Marsannay’ vetgedrukt vermeld stond. Deze brief zat volgens hen in de administratie van Mubavi. Uit dit een en ander leiden zij af dat er niets is verhuld en dat hen daarvan dus ook geen (persoonlijk) ernstig verwijt treft.
5.125. Dit betoog volgt het hof niet. Hiervoor is geoordeeld dat de herfacturering vaststaat. Door de herfacturering werd het [naam 1] mogelijk gemaakt vanuit Nederland kosten te voldoen zonder dat Marsannay voor de Nederlandse fiscus zichtbaar werd. Een plausibele verklaring, die duidt op een andere reden voor de herfacturering, is niet gegeven. [appellant 1] en [appellant 2] hebben zich bij het voorlopig getuigenverhoor bij vragen over de reden voor de herfacturering op hun verschoningsrecht beroepen als bedoeld in art. 165 lid 3 Rv. Bij het voorlopig getuigenverhoor gaf [naam 2] op een vraag van de rechter-commissaris waarom er indirect en niet rechtstreeks werd gefactureerd als antwoord: ‘
Ik zou het niet weten.’
5.126. In het bestreden vonnis is in dit verband overwogen (rov. 4.123):
‘Juist is weliswaar dat het op zichzelf niet onrechtmatig is om mee te werken aan herfacturering. Daarvoor kunnen ook legitieme (ook fiscale) redenen zijn. Dergelijke legitieme redenen zijn door Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] echter niet aangevoerd, terwijl het wel op hun weg lag specifiek toe te lichten waarom in het onderhavige geval de voor de werkzaamheden ten behoeve van Marsannay uitgeschreven facturen moesten worden geherfactureerd.’
5.127. Zelfs in hoger beroep, nadat zij op dit punt door de rechtbank in het ongelijk waren gesteld en het belang ervan dus duidelijk was, hebben Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] geen plausibele verklaring gegeven voor de herfacturering. Daardoor is het standpunt van de Staat c.s. onvoldoende weersproken (en moet als vaststaand worden aangenomen) dat de herfacturering ertoe diende om Marsannay buiten het zicht van de Belastingdienst te houden.
5.128. Het hof volgt gelet op het voorgaande niet het betoog van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat met de herfactureringsroute de facturen juist binnen het bereik en het zicht van de Belastingdienst zijn gekomen en dat er ook overigens niets is verhuld. Dit betoog gaat bovendien aan de werkelijkheid voorbij dat Marsannay vanaf mei althans juli 1996 een binnenlandse belastingplichtige was, maar dat de Belastingdienst pas (ver) na de ontbinding van Marsannay van haar bestaan op de hoogte is geraakt. [naam 1] heeft (mede) door middel van de ‘
back-to-back’ facturering (en derhalve door toedoen van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] ) Marsannay lange tijd verborgen kunnen houden voor de Belastingdienst. Verhaal bleek niet meer mogelijk nadat Marsannay door de Belastingdienst was ontdekt. Deze schade was voorzienbaar. Het voorgaande rechtvaardigt het oordeel dat onrechtmatig jegens de Belastingdienst is gehandeld, op de grond dat mede door toedoen van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] inning van de navorderingsaanslag 1996 niet meer mogelijk is.
5.129. Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] betogen dat hen (persoonlijk) geen voldoende ernstig verwijt treft omdat zij niet wisten dat de herfacturering ertoe diende belastingontduiking te faciliteren, alsook dat voor hen niet duidelijk was of had moeten zijn dat de door Tradman NL verleende diensten voor belastingontduiking zouden (kunnen) worden gebruikt. Dat betoog gaat echter niet op.
5.130. De rechtbank heeft in rov. 4.67 terecht als maatstaf geformuleerd dat de op Tradman NL, als trustkantoor, toepasselijke integriteitsnormen meebrachten dat indien de door de opdrachtgever verlangde dienstverlening voor belastingontduiking zou kunnen worden gebruikt, maar niet zonder meer daartoe strekt, het onder omstandigheden op de weg van het trustkantoor kan liggen (nader) bij de opdrachtgever te informeren met welk doel de dienst wordt gevraagd, en op welke wijze daarvan gebruik zal worden gemaakt. Krijgt het trustkantoor in een zodanig geval geen bevredigende antwoorden op zijn vragen (dat wil zeggen antwoorden waaruit het redelijkerwijs mag afleiden dat zijn dienstverlening niet voor belastingontduiking wordt gebruikt), dan dient het zijn diensten te weigeren. Het hof onderschrijft deze norm en voegt daaraan toe dat deze ook van toepassing is op (medewerkers van) het trustkantoor als het trustkantoor niet als trustkantoor als bedoeld in (thans) de wet optreedt, maar als opdrachtnemer die diensten aan een klant verleent. Gelet op het voorgaande slaagt grief 8 (K3) van Tradman NL niet.
5.131. Uit het verzoek om herfacturering volgt dat [naam 1] kennelijk wilde voorkomen dat zichtbaar zou worden dat vanuit Nederland ten behoeve van Marsannay kosten werden voldaan. In het verlengde daarvan moet voor Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] ook duidelijk zijn geweest dat Marsannay kennelijk niet voornemens was om belastingaangifte in Nederland te doen. Bovendien was [appellant 1] gedurende twee periodes bestuurder van Marsannay. Ook toen moet hem zijn opgevallen dat geen aangifte in Nederland werd gedaan. Tegelijkertijd wisten Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat [naam 7] de feitelijke leiding over Marsannay had en deze in Nederland uitoefende. Bij die stand van zaken, waarbij zij wisten of behoorden te weten dat sprake was van een binnenlandse belastingplicht van Marsannay, had het verzoek om herfacturatie voor hen aanleiding moeten vormen zich ervan te vergewissen of Marsannay wel op de juiste wijze ten overstaan van de Belastingdienst verantwoording aflegde van haar activiteiten, zoals de rechtbank terecht in rov. 4.122 heeft geoordeeld. De klachten tegen dat oordeel van de rechtbank verwerpt het hof dus.
5.132. Anders dan Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] kennelijk menen, is voor de vestiging van aansprakelijkheid en het in dat kader vereiste voldoende ernstig verwijt niet nodig dat zij betrokken waren bij, en op de hoogte waren van wat zich precies afspeelde in Marsannay, noch dat zij precies op de hoogte waren van alle transacties en handelingen van [naam 1] . De omstandigheid dat Marsannay binnenlands belastingplichtig was, en dat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dit wisten of behoorden te weten, maakte reeds dat zij zich – ook naar hetgeen destijds volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamde – in de gegeven omstandigheden niet met de herfacturering hadden mogen inlaten.
5.133. Het hof verwerpt het betoog van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat als het werkelijk hun doel was om Marsannay uit het zicht van de Belastingdienst te houden, zij er alleen maar voor hadden hoeven zorgen dat alles vanuit Luxemburg gebeurde. Zij zijn om hen moverende redenen meegegaan in de gekozen route van herfacturering. Tradman NL is een trustkantoor, [appellant 1] en [appellant 2] waren haar bestuurders/werknemers. Bovendien is [appellant 1] [functie 1] en [appellant 2] [functie 2] . Uit het leerstuk van de onrechtmatige daad, tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden van deze zaak, vloeit voort dat van ieder van hen had mogen worden verwacht dat zij er
allesaan deden wat redelijkerwijs van hen kon worden verlangd om ervoor te zorgen dat zij niet betrokken raakten bij het verhullen van het bestaan van Marsannay voor de Belastingdienst of van de omstandigheid dat Marsannay binnenlands belastingplichtig was in Nederland. Dat hebben zij niet gedaan en daarvan kan elk van hen (persoonlijk) een ernstig verwijt worden gemaakt.
Schade en condicio sine qua non-verband
5.134. Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] bestrijden dat de Staat c.s. schade heeft geleden, respectievelijk dat deze schade in condicio sine qua non-verband staat tot het handelen dat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] wordt verweten. Dat is echter tevergeefs.
5.135. Vaststaat dat de navorderingsaanslag 1996 niet meer inbaar is. Deze aanslag kon pas worden opgelegd nadat Marsannay in 2004 was ontbonden en ná de periode 2004-2007 waarin vrijwel alle tot de Mubavi-groep behorende vennootschappen zijn gefailleerd. Ook [naam 7] en zijn echtgenote verkeerden sinds januari 2007 in staat van faillissement. Pas op 7 oktober 2016 is dat faillissement opgeheven. [naam 7] is volgens de gemeentelijke basisadministratie begin 2012 vertrokken van zijn woonadres in Nederland, met onbekende bestemming. [naam 2] is toegelaten tot de Wsnp. De navorderingsaanslag 1996 kan gelet op het voorgaande niet meer op de gebruikelijke wijze worden verhaald. Daarmee is de mogelijkheid van schade aannemelijk.
5.136. Ook aan het condicio sine qua non-verband is voldaan. De herfacturering heeft eraan bijgedragen dat het bestaan van Marsannay voor de Belastingdienst werd verhuld waardoor de navorderingsaanslag 1996 niet meer op de gebruikelijke wijze kan worden verhaald. In dit verband is illustratief wat de Staat c.s. hebben gesteld over de factuur van 27 juni 1997 (bedoeld onder 3.25 hiervoor):
‘In 1998 en 1999 is de factuur tijdens een onderzoek van de Belastingdienst naar aankoopkosten van deelnemingen van Mubavi door de handen gegaan van de controlerend ambtenaar. Zou de factuur zelf hebben verwezen naar de Luxemburgse vennootschap Marsannay, dan zou dit zeker tot nadere vragen hebben geleid. De Belastingdienst had dan tien jaar eerder navorderingsaanslagen kunnen opleggen op een moment dat de verhaalsmogelijkheden bij de gebroeders [naam 1] en de aan hen gelieerde vennootschappen evident groter waren.’
5.137. Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] bevestigen dat er controles bij de Mubavi-groep plaatsvonden. In dat licht bezien was het herfactureren een noodzakelijke schakel in het ontstaan van de schade die in deze procedure centraal staat. Er is gelet op het voorgaande voldoende gesteld voor het oordeel dat aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan. Hetgeen Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] hierover in hun aktes van 20 mei 2024 naar voren hebben gebracht, kan bij de schadebegroting mogelijk nog een rol spelen, maar is voor de vestiging van de aansprakelijkheid van onvoldoende gewicht.
5.138. De slotsom van het voorgaande is dat de grieven 2, 6 en 13 van [appellant 1] en [appellant 2] evenals de grieven 2 en 8 van Tradman NL in zoverre niet slagen.
Grieven tegen rov. 4.67 van het bestreden vonnis
5.139. Grief 2 van de Staat c.s. richt zich tegen de door de rechtbank in rov. 4.67 genoemde maatstaf. Deze grief is ingesteld omdat volgens de Staat c.s. het beoordelingskader ten aanzien van de kasgeldvennootschappen/vennootschappen met een vervangingsreserve op een ‘
niet ondergeschikt punt’ onjuist is. Bij een afzonderlijke behandeling van deze grief hebben de Staat c.s. echter geen belang. Dit komt doordat het geding ten aanzien van de vorenbedoelde vennootschappen al definitief is afgedaan. Een behandeling van deze grief kan ook voor Marsannay of Kooilust/Fenchurch niet tot andere beslissingen leiden dan in dit arrest verwoord.
5.140. Ook grief 8 (K3) van Tradman NL is tegen rov. 4.67 van de rechtbank gericht. Deze grief slaagt op inhoudelijke gronden niet, zoals onder 5.130 hiervoor is vermeld.
5.141. In het bestreden vonnis zijn de onderdelen (iv) en (v) van het gevorderde ten onrechte toegewezen waar het (materieel) de belastingaanslagen 1999-2004 (Marsannay) en 2004 (Kooilust/Fenchurch) betreft. Onderdeel (iv) is op goede gronden toegewezen waar het materieel de navorderingsaanslag 1996 van Marsannay betreft, in die zin dat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst hebben gehandeld door het (behulpzaam zijn bij het) onttrekken van Marsannay aan het zicht van de Belastingdienst, waarbij Tradman NL de voor haar, en [appellant 1] en [appellant 2] als bestuurder en/of medewerker van Tradman NL de voor hen, geldende integriteitsnormen hebben geschonden door mee te werken aan de herfacturering voor Marsannay, waarvan ieder van hen een (persoonlijk en) voldoende ernstig verwijt treft.
Geen schadestaatprocedure bij de rechtbank
5.142. Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de Belastingdienst lijdt door het onrechtmatig handelen als onder 5.141 hiervoor bedoeld.
5.143. Anders dan [appellant 1] en [appellant 2] betogen, is van een onaanvaardbare doorkruising van publiekrechtelijke rechtsbescherming in zoverre geen sprake. Ook overigens slaagt het beroep van [appellant 1] en [appellant 2] op niet-ontvankelijkheid niet. Dat geldt ook voor de stelling van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat de voorkeur van de Staat c.s. ten onrechte naar aansprakelijkstelling van derden is uitgegaan en dat de Staat c.s. hun pijlen hadden moeten richten op de eigenlijke belastingplichtige (Marsannay) en [naam 1] . Aan dit betoog gaat het hof als ongegrond voorbij omdat er geen rechtsregel geldt die meebrengt dat in dit geval de belangen van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] hadden moeten worden ontzien.
5.144. Op grond van art. 612 Rv is uitgangspunt dat de rechter in de hoofdprocedure de schade begroot. Het hof ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Grief 2 van [appellant 1] en [appellant 2] is in zoverre gegrond.
5.145. De Staat c.s. maken aanspraak op vergoeding van het bedrag van de navorderingsaanslag 1996, de vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente. Op voorhand kan niet worden gezegd dat elk van deze elementen toewijsbaar is en tot welk bedrag.
5.146. Uit HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8686 vloeit voort dat de verhaalsschade in beginsel niet toerekenbaar is in de zin van art. 6:98 BW voor zover zij het door de Ontvanger werkelijk geleden nadeel te boven gaat. De aard van de aansprakelijkheid brengt namelijk mee dat de Staat c.s. van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] als werkelijk nadeel niet méér kunnen vorderen dan het naar objectieve maatstaven te berekenen bedrag van de materiële belastingschuld. 5.147. Daarom moet primair worden onderzocht of en in hoeverre de navorderingsaanslag 1996 voor de daarin genoemde bedragen terecht is opgelegd. Daarbij rusten stelplicht en bewijslast van de juistheid van de navorderingsaanslag 1996 op de Staat c.s. Voor een afwijking als door de Staat c.s. bepleit bestaat geen aanleiding (zie ook onder 5.47 hiervoor). De uitspraken in de fiscale procedure hebben in deze procedure slechts beperkte waarde omdat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] daarbij geen partij waren en in de fiscale procedure (in het voordeel van de inspecteur) de bewijslast was omgekeerd en verzwaard.
5.148. In dit kader moet verder worden beoordeeld in hoeverre in 1996 sprake was van winstbestanddelen waarop de verlengde navorderingstermijn van art. 16, vierde lid, AWR van toepassing is. Voor zover de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is, is er immers geen grond voor schadevergoeding (zie ook onder 5.33 e.v. hiervoor).
5.149. Het uitgangspunt dat alleen het werkelijk nadeel toerekenbaar is, brengt voorts mee dat het hof in zijn oordeel moet betrekken of (en in hoeverre) het naar objectieve maatstaven te berekenen bedrag van de materiële belastingschuld wél zou zijn voldaan bij uitblijven van het onrechtmatig handelen van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] . Hierbij kan een rol spelen dat (naar eigen zeggen van de Staat c.s.) het vermogen van de Mubavi-groep van [naam 1] kunstmatig groot gehouden werd met gefingeerde vorderingen, alsmede dat (naar eigen zeggen van de Staat c.s.) ‘
het leek te gaan om een bloeiende onderneming, terwijl het verdienmodel hoofdzakelijk neerkwam op (vormen van fiscaal) vampirisme’.
5.150. In dit verband zal ook duidelijk moeten worden op welke datum de Belastingdienst in staat zou zijn geweest over het jaar 1996 een aanslag vennootschapsbelasting op te leggen bij uitblijven van het onrechtmatig handelen van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] . Het betoog van Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] in hun aktes van 20 mei 2024 komt erop neer dat een factuur die wel zou hebben verwezen naar Marsannay in elk geval niet bij de controle van 1998 en 1999 (bedoeld onder 5.136 hiervoor) tot nadere vragen van de Belastingdienst zou hebben geleid omdat volgens hen die controle slechts een beperkte reikwijdte had. Over dit een en ander zal het debat verder moeten worden gevoerd.
5.151. In de sleutel van art. 6:98 BW (of meer in het bijzonder: de voorzienbaarheid van de concrete schade) zal het hof verder in zijn beoordeling moeten betrekken dat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] betogen dat hun betrokkenheid bij Marsannay beperkt was. Zij betogen dat hooguit kan worden gezegd dat zij wisten dat [naam 1] administratieve bescheiden aanleverde, maar niet wat er zich precies afspeelde in Marsannay; zij konden slechts met grote moeite informatie vergaren die nodig was voor hun diensten, zoals ook volgt uit de uitspraak in de fiscale procedure, aldus grief 6 van [appellant 1] en [appellant 2] en in dezelfde zin de grieven 2 en 8 (K1) van Tradman NL. De door de Staat c.s. in het geding gebrachte stukken bevestigen volgens Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] dat zij geen weet hadden van relevante transacties. In dit verband wijzen zij er onder meer op dat de geldstromen niet uit de bankafschriften van Marsannay blijken. Zij wijzen er voorts op dat het enige concrete bewijsstuk met betrekking tot 1996 de optieovereenkomst van 30 juli 1996 is, en dat dit bewijsstuk niet door hen is getekend, maar door [naam 11] en [naam 13] , die beiden op dat moment werkzaam waren bij Benelux Trust. Hiertegenover staat echter dat tussen partijen niet in geschil is dat het optiecontract op de CD stond, die door Tradman NL in mei 2010 aan de Belastingdienst is verstrekt. Volgens [appellant 1] en [appellant 2] is niet bekend wanneer, door wie en om welke reden de optieovereenkomst in de administratie van Tradman NL is opgenomen. Ook dit debat moet (verder) worden gevoerd.
5.152. Verder is van belang dat Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] standpunten hebben ingenomen die kunnen worden aangemerkt als een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 2 BW), eigen schuld (art. 6:101 BW) en matiging (art. 6:109 BW). Zie over matiging ook HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8686, waaruit voortvloeit dat de omvang van het ontvangen honorarium een van de relevante omstandigheden kan zijn waarmee de rechter rekening kan houden bij de schadebegroting. 5.153. In hun memorie van grieven onder 1.2 en bij grief 4 hebben [appellant 1] en [appellant 2] bovendien een beroep gedaan op art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Zij betogen (onder meer) dat zij substituut belastingplichtigen zijn en dat bij de schadebegroting rekening moet worden gehouden met hun draagkracht, omdat anders geen sprake is van een
fair balance.
5.154. Tot slot is het debat over de kwijting die [naam 2] is verleend nog niet voldragen (zie grief 3 van Tradman c.s., en grief 9 van [appellant 1] en [appellant 2] ).
5.155. Uit het voorgaande volgt dat het debat over de schadeomvang nog niet is afgerond. Daarom staat het hof, met de navorderingsaanslag 1996, de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente en de daarbij opgelegde vergrijpboete als materiële basis, een nadere memoriewisseling toe. Daarbij staat het hof een memoriewisseling voor ogen die op zichzelf staat, in die zin dat het hof louter op basis daarvan tot een beslissing over de omvang van de schade kan komen. Op de voet van art. 19, leden 1 en 2, en art. 22 lid 1 Rv beveelt het hof partijen daarom hun memories als volgt in te richten:
memorie van de Staat c.s., met een duidelijk petitum, en waarin, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken, de omvang van het geleden werkelijk nadeel wordt toegelicht en waarin de elementen van de navorderingsaanslag 1996 ieder afzonderlijk worden besproken. Deze memorie dient tevens de door Tradman NL, [appellant 1] en [appellant 2] tegen de omvang van de schade aangevoerde argumenten en zelfstandig bevrijdende verweren en de gronden daarvoor te vermelden (bekend uit de eerste aanleg, het hoger beroep of uit anderen hoofde). De Staat c.s. dienen bovendien direct in deze memorie inhoudelijk daarop te reageren;
antwoordmemories van Tradman NL en [appellant 1] en [appellant 2] in reactie op de memorie van de Staat c.s. met eventuele (nieuwe) argumenten en/of (nieuwe) zelfstandig bevrijdende verweren die de omvang van de schade betreffen. Tradman NL en [appellant 1] en [appellant 2] dienen eventuele nieuwe argumenten/zelfstandig bevrijdende verweren uitdrukkelijk in hun memories als ‘
nieuw’ te benoemen. Zij dienen hun memories gelijktijdig te nemen;
antwoordmemorie van de Staat c.s. op uitsluitend de nieuwe argumenten/zelfstandig bevrijdende verweren van Tradman NL en [appellant 1] en [appellant 2] .
5.156. Daarna kunnen partijen (opnieuw) om een mondelinge behandeling vragen (waarbij in beginsel geen nieuwe stellingen meer mogen worden ingenomen).
5.157. Omdat de eis strekt tot veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, maar het hof bij het (te zijner tijd) te wijzen eindarrest overeenkomstig art. 6:97 BW de schade zal begroten, dient na het eindarrest alsnog het griffierecht te worden geheven dat partijen verschuldigd zouden zijn geweest, indien de eis in de inleidende dagvaarding had gestrekt tot betaling van een geldsom ten belope van de begrote schade. Het al voldane griffierecht wordt hierop in mindering gebracht (vgl. art. 16, leden 1 en 2, Wet griffierechten burgerlijke zaken).
5.158. Uiteraard behoeven partijen het niet op een eindarrest te laten aankomen en staat het hen vrij thans een minnelijke regeling te treffen ter beëindiging van hun geschil.
5.159. Anders dan de rechtbank zal het hof geen veroordeling uitspreken tot schadevergoeding op te maken bij staat zoals gevorderd bij onderdeel (v). Het hof gelast een nadere memoriewisseling.
5.160. Er zijn geen concrete feiten gesteld die, mits bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. Aan het leveren van (tegen)bewijs wordt daarom niet toegekomen.
5.161. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan. Dat geldt ook voor de grieven 10 en 11 van Tradman NL. Dat geldt tevens voor de beslissing over de proceskosten en daarmee ook voor (i) het verzoek van [appellant 1] en [appellant 2] onder 18 van hun akte van 10 augustus 2021 om de Staat c.s. in de werkelijke proceskosten te veroordelen, en (ii) hetgeen Tradman c.s. onder 83-86 van hun spreekaantekeningen ter zitting van 1 november 2023 over de kosten van Tradman FS en Tradman IP naar voren hebben gebracht.