4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [
voetnoot 1: Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.]
10. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Zij vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 512.000,-.
11. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
12. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
13. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar de inhoud (lees: oppervlakte) van de woning verkeerd heeft berekend. Dit betoog slaagt niet, omdat dit niet is onderbouwd.
Zijn de referentiepanden voldoende vergelijkbaar?
14. Eiseres bestrijdt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres wijst op de woning [A-straat] 57 die op 16 augustus 2013 is verkocht voor € 630.000,-. en op de woning [A-straat] 15 die op 25 februari 2014 is verkocht voor € 601.000.
15. Voor zover eiseres bedoelt dat deze woningen betere referentiewoningen zijn dan de woningen die de heffingsambtenaar heeft geselecteerd, oordeelt de rechtbank dat dit standpunt niet is onderbouwd en het betoog daarom niet slaagt.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
16. Eiseres wijst op de matige tot slechte ligging van de woning. Volgens eiseres zijn de woningen aan de [B-straat] qua ligging (rustige straat) en type (gewone eengezinswoning met grote voor-en achtertuin) niet vergelijkbaar met de woning die onderdeel is van 14 drive-in woningen. De [A-straat] vormt de toegang tot de gehele [D-straat buurt] en is een zeer drukke doorgaande straat in tegenstelling tot de woningen aan de [B-straat] . De achterzijden van de woningen aan de [A-straat] zijn ook aan een zeer drukke doorgaande straat gelegen. Ook heeft de heffingsambtenaar geen rekening gehouden met de plafondhoogte van 2,10 meter op de begane grond van de woning in tegenstelling tot de 2,40 tot 2,60 meter die bij de referentiewoningen wordt gehanteerd. De begane grond is die door de lage hoogte niet als hoofdvertrek aan te merken. Ook mag eiseres volgens het erfpachtcontract in de tuinkavel niet verbouwen en heeft haar woning geen voortuin, terwijl de referentiewoningen wel over een (grote) voortuin beschikken. Eiseres stelt tot slot dat het voorgaande ertoe heeft geleid dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van [A-straat] 64 heeft verlaagd naar een bedrag van € 564.500.
17. De rechtbank overweegt dat, voor zover er verschillen zijn tussen de referentiepanden en de woning, bijvoorbeeld omdat de plafondhoogte van een deel van de woning lager is dan dat van de referentiepanden, het type woning anders is, de ligging verschilt en de tuinen niet hetzelfde zijn, de heffingsambtenaar met die verschillen voldoende rekening heeft gehouden. Dat de [A-straat] een drukke, doorgaande straat is in tegenstelling tot de straten waarin de referentiepanden zijn gelegen, is door eiseres niet aannemelijk gemaakt. Dit betoog slaagt daarom niet.
18. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Verwezen is naar de artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1, eerste protocol en artikel 1, twaalfde protocol bij het EVRM, artikel 26 IVBPR en artikel 1 van de Grondwet. Eiseres doet een beroep op de meerderheidsregel en verwijst naar drie andere woningen. De [A-straat] 58 heeft op waardepeildatum 1 januari 2014 een WOZ-waarde van € 541.000,-. De [A-straat] 64 heeft op waardepeildatum 1 januari 2014 een WOZ-waarde van € 564.500,-. De [D-straat] 60 heeft op waardepeildatum 1 januari 2014 een WOZ-waarde van € 576.000,-.
19. Volgens de heffingsambtenaar zijn deze objecten niet verkocht op of rond de waardepeildatum. Ook wijken de grondoppervlakte en gebruiksoppervlakte van deze woningen af van de woning van eiseres. De woningen zijn dus niet nagenoeg identiek. [D-straat] 60 is een hoekwoning en heeft meer grond en een groter gebruiksoppervlakte. [A-straat] 58 is destijds met een te lage perceeloppervlakte gewaardeerd. Voor [A-straat] 64 is de gebruiksoppervlakte destijds aangepast. Voor deze woningen is daarom sprake van een incidenteel te laag vastgestelde waarde, wat niet betekent dat de waarde van de woning van eiseres te hoog is vastgesteld.
20. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van een meerderheid van nagenoeg identieke woningen die lager zijn gewaardeerd. Dit betoog slaagt daarom niet.
Stukken en modelmatige waardebepaling
21. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar heeft geweigerd de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden, namelijk de waardematrix, grondstaffels, indexaties en erfpachtcorrecties. Daarbij kan de heffingsambtenaar niet volstaan met het slechts toesturen van de matrix met daarop drie vergelijkingsobjecten. Volgens eiseres moet de heffingsambtenaar inzicht verschaffen in alle referenties die zijn gebruikt in de modelmatige waardebepaling. Eiseres wijst in dit verband op het zogenoemde ‘black box’-arrest van de Hoge Raad. [voetnoot 2: ECLI:NL:HR:2018:1316.] Ook zou de heffingsambtenaar volgens eiseres een strategische keuze maken welke vergelijkingsobjecten in de taxatie worden gebruikt. 22. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase aan de gemachtigde van eiseres zijn verstrekt. Op de zitting heeft de taxateur een e-mail laten zien van 28 december 2020 waaruit blijkt dat de stukken naar het e-mailadres van de gemachtigde van eiseres zijn verzonden en een bewijs dat deze stukken zijn gedownload op 29 december 2020. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de gemachtigde van eiseres over de stukken beschikt dan wel had kunnen beschikken. Het verzoek van de gemachtigde van eiseres om de zaak aan te houden en uit te zoeken wat er is gebeurd, wijst de rechtbank daarom af. Verder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof van 29 juni 2021. [voetnoot 3: ECLI:NL:GHAMS:2021:1910.] Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van de waarde van de woning mag uitgaan van de systematische vergelijking. Uitgaande van de systematische vergelijking kan de heffingsambtenaar volstaan met het opvoeren van drie vergelijkingsobjecten, tot meer is hij niet gehouden. De taxatiematrix is daarvan een cijfermatige weergave die niet door middel van een geautomatiseerd proces tot stand is gekomen, zodat geen sprake is van een ‘black box’ als bedoeld in voormeld arrest. De stelling van eiseres dat de heffingsambtenaar op onrechtmatige wijze strategisch heeft gekozen binnen de groep van mogelijke vergelijkingsobjecten, is door haar niet nader onderbouwd en wordt dan ook door de rechtbank verworpen. 23. Eiseres wijst erop dat in het WOZ-bestand uit 2015 tweederde van de woningverkopen buiten de door de Waarderingskamer toegestane marge (spreiding) vallen van min 3 tot plus 4 procent afwijking. De referentieobjecten hebben een afwijkingsratio van bijna alle hoger dan 4%.
24. De rechtbank overweegt dat voor zover de Waarderingskamer heeft geadviseerd dat de afwijkingsratio niet hoger mag zijn dan 4%, dat geen voorschrift is waaraan de heffingsambtenaar is gehouden. Dit betoog slaagt niet.
25. Eiseres stelt dat de berekende vierkante meterprijs voor het woningdeel in de matrix onjuist is. De kavelwaarde is ongelijk aan de erfpachtcorrectie. Onduidelijk is hoe de vierkante meterprijs van het kaveldeel is bepaald en welke referenties de heffingsambtenaar hiervoor heeft gehanteerd.
26. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de erfpachtcorrectie enkel drukt op de kavelwaarde. De erfpachtcorrectie drukt ook op de opstal, in dit geval op de woning. Weliswaar behoort de grond aan de gemeente [Z] toe en de opstal aan de eigenaar van die opstal, maar de grondeigenaar heeft daarnaast via de erfpachtvoorwaarden invloed op wat de eigenaar van de opstal met de opstal mag en kan doen. Hieruit volgt dat de kavelwaarde niet gelijk behoeft te zijn aan de erfpachtcorrectie. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Bepaalbaarheid waardevaststelling
27. Eiseres vindt dat de waardevaststelling door de heffingsambtenaar voldoende bepaalbaar moet zijn. Dit baseert zij op artikel 6:227 van het Burgerlijk Wetboek (BW): de verbintenissen die partijen op zich nemen, moeten bepaalbaar zijn. De rechtbank overweegt echter dat dit een regel is van overeenkomstenrecht en niet van belastingrecht. Wel zal het grondbedrijf van de gemeente de WOZ-waarde ook gebruiken in het kader van de erfpachtverhouding. Ten eerste is erfpacht echter geen overeenkomst maar een beperkt zakelijk recht. Ten tweede doet de erfpacht niet af aan het karakter van de waardevaststelling voor de WOZ.
28. Ook vindt eiseres dat er geen sprake is van een onafhankelijke taxatie als bedoeld in artikel 7:904, eerste lid, van het BW. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank een regel van overeenkomstenrecht en niet van belastingrecht, waardoor een taxatie als bedoeld in voormeld artikel niet relevant is voor de beoordeling van de WOZ-waarde in deze zaak.
29. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar te hoge erfpachtcorrecties toepast bij de vergelijkingsobjecten. Eiseres wijst erop dat, nu de heffingsambtenaar over verbeterde inzichten beschikt voor berekening van de erfpachtcorrectie, hij die ook voor dit belastingjaar zou moeten toepassen. Dit zou volgens eiseres leiden tot lagere erfpachtcorrecties en daarom ook tot een lagere WOZ-waarde van de woning. Ook vindt eiseres dat de erfpachtcorrectie maximaal 17 keer de canon mag bedragen. De door de heffingsambtenaar gekozen methode is niet verdedigbaar.
30. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank sluit zich aan bij de motivering zoals die is gegeven in de uitspraken van het gerechtshof [voetnoot 4: Zie de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 31 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2380, en van 27 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:551.], waarin dit betoog reeds is verworpen. 2% korting bij erfpachtcorrectie
31. De gemeente [Z] heeft in het belastingjaar 2019 een korting van 2% toegepast in verband met lopende procedures over de erfpachtcorrectie. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres dat zij ook in 2015 recht heeft op die korting en dat de heffingsambtenaar anders de algemene beginselen van behoorlijk bestuur schendt. Ter motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 24 november 2021. [voetnoot 5: ECLI:NL:GHAMS:2021:4116.] Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel dan wel de andere ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur er niet toe leiden dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden voor jaren vóór 2019 met 2% zou moeten verlagen. 32. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Het feit dat de WOZ-waarde in deze zaak is aangevraagd in verband met het aanbod van de gemeente [Z] om over te stappen naar eeuwigdurende erfpacht of over te gaan tot afkoop van het erfpachtrecht, maakt dit niet anders. [voetnoot 6: Zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1187, vanaf overweging 5.4.] 33. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning terecht heeft vastgesteld. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.”