ECLI:NL:GHAMS:2023:2594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/2297
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde 2015 en verstrekking van transactiegegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de WOZ-waarde van haar woning voor het belastingjaar 2015. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 760.000, wat door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet alle transactiegegevens had verstrekt die ten grondslag lagen aan de modelmatige waardebepaling, en dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat hij niet verplicht was om alle transactiegegevens te verstrekken. De modelwaarde, berekend met het programma OrtaX, werd door de taxateur als hulpmiddel gebruikt, maar de uiteindelijke waarde werd zelfstandig door de taxateur vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2297
31 oktober 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 1 augustus 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/1711 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 20 juli 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Amsterdam (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2014 voor het jaar 2015 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 760.000.
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2021 afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 september 2022. Het hogerberoepschrift is aangevuld bij brief van 28 november 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2023 en is op 10 oktober 2023 hervat. Van het verhandelde ter zittingen is één proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenares van het woonhuis en erfpachtster van de grond van de woning. Het gaat om een tussenwoning met dakterras en kelder. De oppervlakte van de woning is ongeveer 149 m2 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 114 m2.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van € 760.000 in hoger beroep onder meer een (aangepaste) matrix overgelegd. De in deze matrix opgenomen vergelijkingsobjecten zijn dezelfde als die welke in de in eerste aanleg ingebrachte matrix waren opgenomen. Naast enkele geringe preciseringen van de oppervlakten van de woningdelen van de vergelijkingsobjecten is in deze matrix voor de staat van onderhoud en de kwaliteit van de woning tweemaal de kwalificatie “matig” opgenomen (in de eerdere matrix stond hier nog “gemiddeld”). In de matrix zijn onder andere de volgende gegevens opgenomen:
De (herleide) gemiddelde vierkantemeterprijs van het woningdeel van de vergelijkingsobjecten, geneutraliseerd voor kwaliteit, onderhoud en ligging bedraagt volgens het overzicht € 5.632.
2.3.
In de uitspraak op bezwaar is een verslag van de op 16 november 2020 gehouden hoorzitting opgenomen. Hierin staat onder andere vermeld:

Ten aanzien van de modelmatige waardebepaling.
U [Hof: gemachtigde van belanghebbende] heeft aangegeven dat er volgens u meer gegevens ten grondslag liggen aan de modelmatige waardebepaling. U wenst inzage in deze gegevens en baseert uw standpunt onder andere op een publicatie van Mr. Bartel in het weekblad Fiscaal Recht (30 november 2018).”
In het hogerberoepschrift staat dienaangaande vermeld:

Modelmatige waardebepaling:Eiseres bestrijdt dat verweerder enkel de door hem gekozen referenties hoeft te tonen, maar alle referenties die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd, in de procedure moet brengen. (…)
Eiseres bestrijdt dat sprake is van een deugdelijke motivering. Immers, moet verweerder op grond van artikel 40 lid 2 Wet WOZ op diens verzoek de gegevens verstrekken die ten grondslag aan de WOZ-waarde liggen.
Eiseres wenst dan ook
de volledigeonderbouwing te ontvangen en dan ook alle transacties van referenties die zijn gehanteerd in de modelmatige waardebepaling (…).”
Een tekst nagenoeg identiek aan deze laatste volzin was ook opgenomen in een nader stuk dat belanghebbende in eerste aanleg inbracht.
2.4.
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar (althans de taxateur namens hem) onder andere het volgende verklaard:
“Mij is gevraagd om uitleg te geven over het OrtaX-systeem van modelmatige waardebepaling en hoe dit gebruikt wordt voor het vaststellen van de WOZ-waardebeschikkingen.
(…)
In feite is de modelwaarde een waarde die OrtaX aanreikt en die is gebaseerd op in beginsel alle transacties die in de gemeente hebben plaatsgevonden.
Alle transacties in de gemeente Amsterdam in het jaar voor en na de waardepeildatum worden geanalyseerd om te bepalen of die transacties marktconform zijn. In eerste instantie worden alleen de transacties tot 1 juni van het jaar na de waardepeildatum gebruikt, zodat de taxateurs vanaf dan al aan de slag kunnen. Als een transactie marktconform is, wordt deze als voeding gebruikt in OrtaX.
Voor het bepalen van de modelwaarde wordt eerst bepaald wat de waarde van grond en bijgebouwen is. Dat gebeurt eens per jaar op basis van alle marktconforme transacties in de gemeente. Deze waardes leiden tot een grondstaffel en een waarde per bijgebouw of per m2 bijgebouw en deze worden vervolgens op iedere transactieprijs in mindering gebracht zodat alles kan worden teruggerekend naar een prijs per m2 woonoppervlak.
Vervolgens wordt de modelwaarde van een te waarderen object bepaald. Dit gebeurt door de mediaan van de verkregen prijzen per m2 woonoppervlak van alle transacties van hetzelfde type als het object en in dezelfde buurt (in dit geval tussenwoning, repeterende bouw in de buurt Olympisch Stadion) te vermenigvuldigen met het aantal m2 woonoppervlak van dat object. Hiermee wordt een modelwaarde gekregen van het woningdeel van het object. Vervolgens worden de waardes van de grond en bijgebouwen daarbij opgeteld. De som is de modelwaarde van het object.
De modelwaarde heeft tot doel het beste aan te sluiten bij de waarde in het economisch verkeer. Deze modelwaarden worden voor alle objecten in de gemeente bepaald. Ze zijn nog niet geïndexeerd, daarmee bedoel ik dat ze niet naar de waardepeildatum worden teruggerekend. De prijsontwikkeling wordt juist uit deze transacties afgeleid via een puntenwolk. De KOL-factoren (kwaliteit, onderhoud en ligging) zijn wel al verwerkt in de modelwaarde.
In beginsel hebben alle marktconforme transacties een invloed op de modelwaarde (bijvoorbeeld doordat zij mede de waarde van bijgebouwen/woningdelen bepalen). Dat betekent echter niet dat alle transacties
evenveelinvloed hebben op de modelwaarde van een specifiek object. OrtaX werkt namelijk met marktsegmenten. Een marktsegment is een categorie van een type woning in een buurtsegment. In deze zaken is het marktsegment zoals gezegd tussenwoning, repeterende bouw in de buurt Olympisch Stadion. In deze buurt bevindt zich een aantal buurtgroepen, dat loopt van 48a tot 59b. Alle marktconforme transacties dienen als voeding voor markt- en buurtsegmenten. In het overzicht dat ik heb overgelegd ziet u 22 transacties. Er is geen sprake van ‘cherry picking’, in het overzicht staan alle transacties voor dit type woning en deze buurt behalve de niet-marktconforme transacties.
(…)
Op de vraag van de voorzitter of alle transacties ook in het Kadaster te vinden zijn, antwoord ik bevestigend.
(…)
Indien voor een bepaald segment onvoldoende transacties zijn, dan is het mogelijk om gebruik te maken van alle gegevens van transacties in Amsterdam binnen de peildata.
(…)
Op het verstrekte overzicht staan 22 uiteindelijke modelwaarden, maar dit document heb ik vooral ter illustratie voor deze zitting vervaardigd. De taxateur heeft dit in de regel niet. De WOZ-waarde van een object wordt altijd bepaald door een taxateur van vlees en bloed. Hiertoe wordt hem de modelwaarde door OrtaX aangereikt en daarnaast een selectie van drie transacties van referenties die volgens het model het best met het object vergelijkbaar zijn. De taxateur zet vervolgens de WOZ-waarde die hijzelf bepaalt in het systeem. Dit is de waarde die uiteindelijk (behoudens tussentijdse wijzigingen) zal staan op de beschikking die eind februari van het belastingjaar wordt genomen. De taxateur kan besluiten dat andere, geschiktere, onderbouwingen te kiezen dan de drie die door OrtaX zijn geselecteerd. Hij kan als de WOZ-waarde de OrtaX-modelwaarde kiezen of beslissen dat een andere waarde beter is. Wat daarbij ook speelt is dat in een buurt objecten met verschillende waardeniveaus kunnen zijn als er bijvoorbeeld sprake is van een straat met sterk verschillende woningen. De modelwaarde is dus niet meer dan een handreiking voor de taxateur. Als deze modelwaarde voor een woning niet past is het de taak van de taxateur om in te grijpen. In ongeveer 20% van de gevallen grijpt een taxateur in en wijkt hij af van de door OrtaX aangereikte waarde. De voorzitter vraagt mij of elke waarde die door OrtaX wordt aangereikt, wordt bekeken en gewogen door een taxateur. Dat klopt, dat noemen wij de controle van de herwaardering.
(…)
OrtaX is de bron die alle transacties omvat. Het programma reikt voor ieder object een waarde aan en doet een voorzet voor de bepaling welke transacties gebruikt kunnen worden, maar de taxateur beslist aan de hand van zijn eigen expertise welke waarde wordt vastgesteld en welke referenties hij daarbij gebruikt. Voor het suggereren van de referenties hanteert OrtaX een puntensysteem. Elke transactie die marktconform is krijgt om te beginnen 100 punten, vervolgens krijgt een object strafpunten voor bijvoorbeeld een staat die afwijkt van het te waarderen object, een type woning dat van het te waarderen object afwijkt, afwijkende secundaire objectkenmerken (aanwezigheid van bijvoorbeeld garage, dakterras), een verder afgelegen bouwjaar, een transactiedatum die verder van de waardepeildatum af is gelegen, etc. Deze strafpunten hebben ten doel de onderdelen weer te geven waardoor een transactie minder geschikt is om een waarde te onderbouwen. Er zijn achttien onderdelen waarop een transactie strafpunten kan krijgen. Van die 100 punten blijven bijvoorbeeld 90 punten over en dat is vervolgens zichtbaar in ons waarderingssysteem. Aan de hand daarvan kan de taxateur vaststellen welke woningen worden gebruikt als vergelijkingsobject. Maar dan heeft de taxateur alsnog de mogelijkheid om de modelwaarde te controleren en daar zelf wijzigingen in aan te brengen, hetgeen dus in ongeveer 20% van de gevallen ook gebeurt.
(…)
De tabellen die u ziet op het overgelegde document kunnen wij genereren uit OrtaX om een verklaring te kunnen geven over de waarde. Wij hebben dat voor vandaag speciaal gedaan, het is niet iets dat wij in het dossier van een woning hebben opgeslagen. De taxateur werkt hier niet mee; de taxateur kijkt met name in OrtaX voor de onderbouwing en doet een toets voor de modelwaarde. Er wordt dus geen modelwaarde per object vastgelegd en ook geen afwijking van een modelwaarde vastgelegd of opgeslagen, de vaststelling van de waarde gebeurt door de taxateur. Er wordt ook geen onderbouwing opgeslagen. Voor de onderbouwing van de waarde wordt een waardematrix gebruikt.
(…)
Voor het belastingjaar 2015 hebben wij in eerste instantie gekeken naar de transacties in het tijdvak van 1 januari 2013 (een jaar voor de waardepeildatum) tot 1 juni 2014. In deze periode hebben 18.630 transacties plaatsgevonden in gemeente Amsterdam, waarvan 15.930 marktconform worden geacht.
(…)
De jaarlijkse WOZ-taxatie voor de gehele gemeente is een tijdrovend proces omdat zich in Amsterdam veel objecten bevinden. Daarom starten de taxateurs hier al vanaf 1 juni van het jaar voor het belastingjaar mee en dat is de reden dat in eerste instantie enkel de transacties tot 1 juni gebruikt worden. Ook daarna vinden uiteraard nog transacties plaats. Nadat het kalenderjaar is afgerond worden deze transacties (die plaatsvinden vanaf 1 juni tot het einde van het kalenderjaar) toegevoegd. Dan wordt het systeem opnieuw gedraaid met deze nieuwe transacties erbij. De taxateur voert dan een eindcontrole uit op de herwaardering, dat doet hij wel uitsluitend voor de woningen waarbij hij niet reeds is afgeweken van de aangereikte modelwaarde, anders zou het dubbel werk zijn. Hij kan dan dus nog steeds beslissen om de waarde anders vast te stellen, al dan niet op basis van marktgegevens vanaf 1 juni. Vlak voordat de beschikkingen worden vastgesteld, kan de taxateur ook kijken of nog transacties met beter vergelijkbare referenties hebben plaatsgevonden ter onderbouwing van de waarde in het taxatieverslag.
Dit alles mondt uit in een WOZ-beschikking en een taxatieverslag, met daarin dus drie referenties ter onderbouwing. Deze zijn normaal gesproken eind februari van het belastingjaar beschikbaar en vormen de vastlegging van de werkzaamheden van de taxateur voor het object.”
En heeft belanghebbende onder andere verklaard:
“Op de vraag van de voorzitter of ik inderdaad door middel van het Kadaster toegang heb tot alle transacties waarvan de gegevens aan OrtaX zijn gevoed, antwoord ik bevestigend.
(…)
[I]k wil niet de gegevens van alle transacties in Amsterdam zien. Daarmee bedoel ik de circa 16.000 transacties waarvan de gegevens aan het systeem OrtaX gevoed worden.”
2.5.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam van 5 februari 2019 aan de leden van de Raadscommissies Financiën en Economische Zaken van de gemeente Amsterdam, met als onderwerp: Eenmalige verlaging WOZ-beschikking 2019 voor woningen op erfpachtgrond. In deze brief wordt melding gemaakt van een besluit tot het eenmalig generieke verlagen van de WOZ-waardering met 2% van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019.
2.6.
Tot de gedingstukken behoort een geschrift van 12 februari 2019, gepubliceerd in het Gemeenteblad op 13 februari 2019, waarin de burgemeester van Amsterdam reageert op schriftelijke vragen van een gemeenteraadslid naar aanleiding van een uitspraak van 7 december 2018 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2018:8714).

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Ook is in geschil of op het gedane verzoek de stukken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde zijn verstrekt.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“2. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Zij vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 632.000.
3. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar verkooptransacties van drie vergelijkbare woningen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum. De rechtbank oordeelt dat deze vergelijkingsobjecten op zichzelf bruikbaar zijn om de waardering van de woning van eiseres op te baseren. Het gaat steeds om tussenwoningen in dezelfde buurt en met ongeveer dezelfde oppervlakte.
4. Eiseres vindt de objecten [adres 2] en [adres 3] betere vergelijkingsobjecten, omdat deze objecten om een andere reden dan de woning ook een matige ligging hebben. Ze liggen niet in de buurt van scholen, maar wel bij een drukke weg. De rechtbank vindt deze objecten echter niet beter vergelijkbaar. De heffingsambtenaar heeft voldoende toegelicht dat deze objecten aanmerkelijk groter zijn dan de woning en dat dat voor de bruikbaarheid van de objecten doorslaggevend is. De heffingsambtenaar mocht dus uitgaan van de door hem gebruikte vergelijkingsobjecten.
5. Eiseres betwist dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning nabij drie grote scholen en de geluidsoverlast die daarmee gepaard gaat. Ook betwist eiseres dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van een ondergrondse vuilniscontainers nabij de woning, de herbouw van de woning na de oorlog en de gedateerde staat van de woning.
6. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, anders dan eiseres stelt, wel rekening heeft gehouden met de slechtere ligging van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. De ligging is als matig gekwalificeerd terwijl de ligging van de vergelijkingsobjecten als gemiddeld is gekwalificeerd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de herbouw van de woning en de gedateerde staat een merkbare invloed hebben op de waarde van de woning. Bovendien is er ruim voldoende marge tussen de vierkantemeterwaarde van de woning (€ 4.275) en de gemiddelde gecorrigeerde vierkantemeterprijs (€ 5.673) van de vergelijkingsobjecten om eventuele verschillen te compenseren. Verder heeft eiseres met de enkele stelling dat de inhoud niet juist is berekend, de door de heffingsambtenaar vastgestelde oppervlakte onvoldoende betwist.
7. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar heeft geweigerd de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden, namelijk de waardematrix, grondstaffels, indexaties en erfpachtcorrecties. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres bevestigd dat in de bezwaarprocedure alle stukken aan haar zijn verstrekt, maar dat het er om gaat dat de heffingsambtenaar niet kan volstaan met het slechts toesturen van de matrix met daarop drie vergelijkingsobjecten. Volgens eiseres moet de heffingsambtenaar inzicht verschaffen in alle referenties die zijn gebruikt in de modelmatige waardebepaling. Eiseres wijst in dit verband op het zogenoemde 'black box'-arrest van de Hoge Raad. [1]
8. De rechtbank verwijst de naar de uitspraak van het gerechtshof van 29 juni 2021. [2] Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van de waarde van de woning mag uitgaan van de systematische vergelijking. Uitgaande van de systematische vergelijking kan de heffingsambtenaar volstaan met het opvoeren van drie vergelijkingsobjecten, tot meer is hij niet gehouden. De taxatiematrix is daarvan een cijfermatige weergave die niet door middel van een geautomatiseerd proces tot stand is gekomen, zodat geen sprake is van een 'black box' als bedoeld in voormeld arrest.
9. Eiseres vindt dat de waardevaststelling door de heffingsambtenaar voldoende bepaalbaar moet zijn. Dit baseert zij op artikel 6:227 van het Burgerlijk Wetboek: de verbintenissen die partijen op zich nemen, moeten bepaalbaar zijn. De rechtbank overweegt echter dat dit een regel is van overeenkomstenrecht en niet van belastingrecht. Wel zal het grondbedrijf van de gemeente de WOZ-waarde ook gebruiken in het kader van de erfpachtverhouding. Ten eerste is erfpacht echter geen overeenkomst maar een beperkt zakelijk recht. Ten tweede doet de erfpacht niet af aan het karakter van de waardevaststelling voor de WOZ.
10. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar te hoge erfpachtcorrecties toepast bij de vergelijkingsobjecten. Eiseres wijst erop dat, nu de heffingsambtenaar over verbeterde inzichten beschikt voor berekening van de erfpachtcorrectie, hij die ook voor dit belastingjaar zou moeten toepassen. Dit zou volgens eiseres leiden tot lagere erfpachtcorrecties en daarom ook tot een lagere WOZ-waarde van de woning. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank sluit zich aan bij de motivering zoals die is gegeven in de uitspraken van het gerechtshof [3] , waarin dit betoog reeds is verworpen.
11. De gemeente Amsterdam heeft het belastingjaar 2019 een korting van twee procent toegepast in verband met lopende procedures over de erfpachtcorrectie. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres dat zij ook in 2015 recht heeft op die korting en dat de heffingsambtenaar anders de algemene beginselen van behoorlijk bestuur schendt. Ter motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 24 november 2021. [4] Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel noch de andere ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur ertoe nopen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden voor jaren vóór 2019 met twee procent zou moeten verlagen.
12. De rechtbank oordeelt verder dat de WOZ-waarde van belastingjaar 2016 niet afdoet aan de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde. Volgens vaste rechtspraak brengt het system van de WOZ mee dat de WOZ-waarde ieder jaar opnieuw moet worden vastgesteld en aannemelijk moet worden gemaakt aan de hand van rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen of huurprijzen. [5] Aan de WOZ-waarde zoals die is vastgesteld in een besluit over een later kalenderjaar, in dit geval 2016, kan dan ook geen betekenis worden toegekend.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Het feit dat de WOZ-waarde in deze zaak is aangevraagd in verband met het aanbod van de gemeente Amsterdam om over te stappen naar eeuwigdurende erfpacht of over te gaan tot afkoop van het erfpachtrecht, maakt dit niet anders. [6]
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Vooraf – derde belanghebbende
5.1.1.
Belanghebbende heeft in haar hogerberoepschrift onder andere vermeld:
“Eiseres roept de gemeente afdeling Grond en Ontwikkeling, ook wel grondbedrijf genoemd, op als derde belanghebbende teneinde om aan de onderhavige procedure deel te nemen en standpunt in te nemen ten aanzien van de WOZ-waarde van belastingjaar 2015 met waardepeildatum 1 januari 2014 (…). Eiseres constateert dat de rechtbank aan voorgaande voorbij is gegaan. Sprake is van strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.”
5.1.2.
Voor zover belanghebbende met het voorgaande bedoelt het Hof in te lichten over een door haar gedane oproep aan het grondbedrijf constateert het Hof dat dit het grondbedrijf er niet toe heeft bewogen een verzoek te doen om als partij aan het geding deel te nemen. Voor zover zij bedoelt het Hof te verzoeken het grondbedrijf, als eigenaar van de grond, in de gelegenheid te stellen aan het geding deel te nemen wijst het Hof dat verzoek af. Het Hof vindt geen aanleiding (ambtshalve of op verzoek van belanghebbende) gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het grondbedrijf in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen, reeds omdat niet is toegelicht welk belang belanghebbende daarbij heeft (vgl. A-G Pauwels 22 september 2023, ECLI:NL:PHR:2023:831). Het Hof acht een dergelijk belang ook niet aannemelijk; het grondbedrijf heeft immers ten opzichte van belanghebbende een tegenovergesteld belang. Daarnaast heeft het grondbedrijf zelf geen verzoek gedaan deel te nemen aan het geding.
Overleggen stukken
5.2.1.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar gehouden is gegevens van transacties van objecten (andere referenties dan die opgenomen in de matrix, zie 2.3) in te brengen naast de gegevens van de drie vergelijkingsobjecten die hij in de matrix heeft opgenomen. Om deze gegevens heeft belanghebbende al tijdens het hoorgesprek in bezwaar om verzocht, maar deze zijn haar toen niet ter inzage gegeven. Ook is haar geen afschrift van deze gegevens toegezonden en zijn deze gegevens niet door de heffingsambtenaar ingebracht als op de zaak betrekking hebbend stuk. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar hiermee de krachtens artikel 7:4, lid 2, Awb, artikel 8:42, lid 1, Awb en artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ op hem rustende verplichtingen heeft geschonden.
5.2.2.
De heffingsambtenaar stelt dat hij alle gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de waardevaststelling en alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en toegezonden en dat van schending van de genoemde artikelen geen sprake is. Hij heeft daarbij ter zitting van het Hof een toelichting gegeven waarvan de relevante onderdelen in 2.4 zakelijk zijn weergegeven.
5.3.
Het Hof stelt allereerst vast dat de heffingsambtenaar alle gegevens heeft verstrekt waar belanghebbende om heeft verzocht (zoals grondstaffels, iWOZ-vastgoedrapporten, indexatiefactoren en berekeningen van de erfpachtcorrecties), met uitzondering van de gegevens waarom belanghebbende heeft verzocht onder de noemer ‘modelmatige waardebepaling’ (zie 2.3). Belanghebbendes klacht dat de heffingsambtenaar geen iWOZ-vastgoedrapporten heeft ingebracht faalt dan ook omdat de heffingsambtenaar dit reeds in eerste aanleg wel heeft gedaan.
De modelmatige waardebepaling en artikel 40, lid 2, Wet WOZ
5.4.1.
Belanghebbende heeft met een beroep op artikel 40, lid 2, Wet WOZ, verzocht om de transactiegegevens van alle referenties die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd, omdat deze volgens belanghebbende aan de vaststelling van de waarde ten grondslag liggen (zie 2.3). De heffingsambtenaar stelt dat dit geen gegevens zijn die op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ verstrekt moeten worden.
5.4.2.
Naar aanleiding van de verklaring die de heffingsambtenaar ter zitting heeft gedaan (zie 2.4) stelt het Hof vast dat de modelmatige waardebepaling binnen de gemeente Amsterdam leidt tot een modelwaarde voor elk object, dus ook voor de woning, en dat de gegevens van alle relevante transacties die zich binnen de gemeentegrenzen in de referentieperiode rond de waardepeildatum hebben voorgedaan hieraan bijdragen (ten minste 16.000 transacties).
Aangezien belanghebbende om de transactiegegevens van de modelmatige waardebepaling heeft verzocht, dient de vraag te worden beantwoord of deze gegevens aan de vastgestelde waarde ten grondslag liggen. Het Hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
5.4.3.
De in artikel 40, lid 2, Wet WOZ bedoelde gegevens die die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde zijn de gegevens zonder welke de waarde niet kan worden bepaald en dit geldt ook als deze niet in een afzonderlijk taxatierapport zijn vastgelegd. Dit vloeit blijkens de wetgeschiedenis ook voort uit het algemene beginsel van de motiveringseis voor beschikkingen (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 6, blz. 27). De gegevens en uitgangspunten per object op basis waarvan de waarde van een object wordt bepaald, vormen immers tezamen de onderbouwing van de taxatie (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 9, blz. 32).
5.4.4.
Ter beantwoording van de in 5.4.2 geformuleerde vraag overweegt het Hof allereerst dat de door belanghebbende gevraagde transactiegegevens van andere referenties in de modelmatige waardebepaling niet ten grondslag liggen aan de vaststelling van de WOZ-waarde. Deze gegevens hebben weliswaar geleid tot de modelwaarde welke door OrtaX is berekend, maar deze modelwaarde heeft de gemeentelijke taxateur slechts gediend als hulpmiddel bij de waardevaststelling. De waarde kon namelijk ook worden vastgesteld zonder dit hulpmiddel (zie 5.4.3). De WOZ-waarde is immers zelfstandig door een taxateur vastgesteld op basis van zijn kennis van de markt, zijn ervaring en de hulpmiddelen (waaronder de modelwaarde) die hem daarbij ten dienste staan. In een significant deel, 20% van de gevallen, leidt dit tot een andere waarde dan de modelwaarde die door OrtaX wordt aangedragen. Het is ook niet de modelwaarde die bij het Hof ter toetsing voorligt. Er is dan ook geen sprake van een waardevaststelling die geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, oftewel op basis van een computerprogramma (een modelmatige waardebepaling of een black box, vgl. Hoge Raad 17 augustus 2018, nr. 17/01448, ECLI:NL:HR:2018:1316 hierna: het Black Box-Arrest). Het Hof komt tot het oordeel dat er derhalve ook geen gegeven van modelmatige waardebepaling is dat ten grondslag ligt aan de vastgestelde waarde.
5.4.5.
Ook de vraag of de gegevens van de in OrtaX ingevoerde transacties binnen de referentieperiode behoren tot de in artikel 40, lid 2, Wet WOZ bedoelde gegevens beantwoordt het Hof ontkennend.
Allereerst overweegt het Hof hierover dat deze gegevens afkomstig zijn uit het kadaster. Dit is een openbaar register waarin de feiten die voor de rechtstoestand van onroerende zaken van belang zijn worden ingeschreven (Kadasterwet en artikel 16 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) en welke gegevens door een ieder op te vragen zijn. Belanghebbende heeft dus de mogelijkheid zelf de gegevens van transacties die zich in de referentieperiode hebben voorgedaan te raadplegen en deze in het geding te brengen indien zij meent dat deze steun kunnen bieden aan een door haar in te nemen standpunt, zoals de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft bevestigd. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt door zelf de gegevens van drie verschillende transacties in te brengen (zie 5.10.1). Er is dus een gelijk informatiespeelveld wat betreft de beschikbaarheid van verkoopgegevens van onroerende zaken. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende ook uitdrukkelijk verklaard dat het hem niet te doen is om gegevens van alle transacties die zich binnen de referentieperiode in de gemeente hebben voorgedaan (zie 2.4).
Het Hof acht het daarnaast onaannemelijk dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om bij iedere WOZ-waardevaststelling op verzoek, naast het taxatieverslag, een volledige kadasteruitdraai met gegevens van - in dit geval - ten minste 16.000 verkopen te verstrekken aan belastingplichtigen. Een uitleg van artikel 40, lid 2, Wet WOZ waarbij ook deze talrijke gegevens verstrekt dienen te worden zal het Hof dan ook niet volgen.
5.4.6.
Het Hof komt op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel dat door de heffingsambtenaar voldaan is aan het bepaalde in artikel 40, lid 2, Wet WOZ.
De modelmatige waardebepaling en artikel 8:42 Awb
5.5.1.
De vraag dient te worden beantwoord of de transactiegegevens van alle referenties die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, zodat de heffingsambtenaar deze voorafgaand aan het horen in de bezwaarfase ter inzage van belanghebbende had moeten leggen (zie artikel 7:4, lid 2, Awb) en in (hoger) beroep in had moeten brengen (zie artikel 8:42, lid 1, Awb). Het Hof beantwoordt ook deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
5.5.2.
De in 5.5.1 genoemde bepalingen hebben ten doel te waarborgen dat een geschil over een besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Stukken die het bestuursorgaan wel heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit, maar die voor de beoordeling van de zaak door de rechter niet (langer) van belang zijn, behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken (zie Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.1 en 3.4.2 onder iii).
5.5.3.
Aan de conclusie in 5.4.4 dat er geen modelmatig besluit is en ook geen aan de waardevaststelling ten grondslag liggend gegeven van modelmatige waardebepaling, verbindt het Hof tevens de gevolgtrekking dat er geen op de zaak betrekking hebbend stuk van modelmatige waardebepaling is. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat van de modelmatige berekening in OrtaX ook geen gegeven of (digitaal) document is bewaard of opgeslagen en dat de ter zitting getoonde stukken speciaal daarvoor vervaardigd zijn. Dat de heffingsambtenaar bij zijn vaststelling de gegevens van alle transacties die zich in de referentieperiode in de gemeente hebben voorgedaan zou hebben kunnen raadplegen maakt nog niet dat al deze gegevens ook op de zaak betrekking hebben. Daartoe is immers ook vereist dat deze voor de beslechting van het geschil (nog) van belang zijn en dat zijn zij in dit geschil naar het oordeel van het Hof niet, omdat voor het geschil over de waarde uitsluitend de door partijen ter onderbouwing van hun standpunt aangedragen verkoopprijzen relevant zijn. Dit brengt vanzelfsprekend wel met zich mee dat de heffingsambtenaar zich in het kader van zijn onderbouwing van de vastgestelde waarde niet met succes kan beroepen op gegevens van modelmatige waardebepaling die hij niet overlegt.
5.5.4.
Verder is hierboven onder 5.4.5 overwogen dat het om openbare gegevens gaat. Aan rechtsoverweging 2.3.2 van het in Black Box-arrest wordt wel de gevolgtrekking verbonden dat gegevens die openbaar toegankelijk zijn niettemin een op de zaak betrekking hebbend stuk kunnen vormen als deze door het bestuursorgaan worden opgeslagen, bewerkt of verwerkt. Mede het licht van het doel dat met het inbrengen van de op de zaak betrekking hebbende stukken gediend is (zie 5.5.2) is het Hof echter van oordeel dat, zo de bedoelde gevolgtrekking al juist is, dit in elk geval uitzondering leidt indien, zoals in het onderhavige geval, met die inbreng geen belang van effectieve rechtsbescherming wordt gediend.
De modelmatige waardebepaling en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.6.
Ook anderszins ziet het Hof geen grond voor een verplichting van de heffingsambtenaar om de gegevens van andere transacties in te brengen dan hij heeft gedaan. Die verplichting is in ieder geval niet gelegen in de op hem rustende bewijslast inzake door hem vastgestelde de WOZ-waarde (zie 5.7) aangezien het hem volgens vaste jurisprudentie in een procedure over een WOZ-waarde is toegestaan om de juistheid van die waarde te onderbouwen met gegevens van een beperkt aantal rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen (vrije bewijsleer; vgl. Hof Amsterdam 5 november 2019, 17/00395, ECLI:NL:GHAMS:2019:4018, in samenhang met Hoge Raad 29 mei 2020, 19/05491, ECLI:NL:HR:2020:988). Anders dan belanghebbende betoogt, is deze handelswijze niet in strijd met het verbod van willekeur, noch met het vertrouwensbeginsel.
WOZ-waarde
Algemeen
5.7.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is.
5.8.
Het Hof stelt daarbij voorop dat:
(i) de in geschil zijnde (WOZ-)waarde van de woning in haar geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken; en
(ii) het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de waardepeildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen). Deze taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend. De gezochte waarde kan in het licht hiervan evenmin per definitie worden gesteld op het gemiddelde van - al dan niet van wegingsfactoren voorziene – verkoopprijzen van andere objecten; en
(iii) doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van de woning ieder jaar opnieuw wordt getaxeerd aan de hand van feiten en omstandigheden die zich per waardepeildatum voordoen, waarbij aan de vastgestelde waarde van de woning voor een eerder of later jaar geen zelfstandige betekenis toekomt.
5.9.
In de omstandigheid dat de WOZ-waarde in deze zaak is vastgesteld met het oog op de mogelijke deelname aan de overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht ziet het Hof geen aanleiding van het in 5.7 en 5.8 weergegevene af te wijken. Het Hof verwijst naar hetgeen dienaangaande is overwogen in de overweging 5.5.7 van de uitspraak van dit Hof van 13 januari 2022, 21/00942, ECLI:NL:GHAMS:2022:107, eveneens op een hoger beroep van belanghebbende in een WOZ-waardegeschil ter zake van de woning voor het jaar 2016. Het Hof wijst erop dat het tegen die uitspraak gerichte cassatieberoep met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond is verklaard (Hoge Raad 21 oktober 2022, 22/00719, ECLI:NL:HR:2022:1523).
Vergelijkingsobjecten
5.10.1.
De heffingsambtenaar heeft aan de in 5.7 vermelde bewijslast onder andere invulling gegeven door inbreng van de in 2.2 opgenomen matrix. De in de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten (aan het [adres 4] en de [adres 5] 10 en 16 - alle te Amsterdam) zijn rond de waardepeildatum verkocht. Wat betreft grootte van het woonoppervlak en van de kavel, woningtype (tussenwoning met tuin), bouwstijl, uitstraling en ligging (Minervabuurt in Amsterdam Oud-Zuid) zijn deze objecten voldoende vergelijkbaar met de woning. De twee door belanghebbende genoemde objecten aan de Stadionweg te Amsterdam zijn naar het oordeel van het Hof minder goed bruikbaar ter onderbouwing van de waarde, aangezien de verkopen daarvan verder (meer dan een jaar) van de waardepeildatum verwijderd zijn. Ook het door belanghebbende genoemde object aan de [adres 2] te Amsterdam is naar het oordeel van het Hof minder goed bruikbaar gelet het aanzienlijk grotere woonoppervlak (310-325 m2) en de ligging in een andere buurt dan de woning en de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten (de Beethovenbuurt).
5.10.2.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling dat de heffingsambtenaar de vergelijkingsobjecten “strategisch heeft gekozen”, waarmee zij kennelijk bedoelt dat hij bewust enkele objecten vanwege de relatief hoge verkoopprijs in de matrix heeft opgenomen, terwijl objecten met een relatief lagere verkoopprijs beschikbaar waren. De heffingsambtenaar heeft deze stelling weersproken door te verklaren dat hij zich bij de keuze van vergelijkingsobjecten laat leiden door de mate van vergelijkbaarheid met het de waarderen object en niet door de ‘prijzigheid’. Het Hof acht die verklaring geloofwaardig en ziet haar ook ondersteund door het ter zitting ingebrachte overzicht van 22 transacties (zie 2.4). Belanghebbende heeft voorts onvoldoende ingebracht om haar stelling aannemelijk te maken (bijvoorbeeld ten minste even goed vergelijkbare objecten met een relatief lagere verkoopprijs).
5.10.3.
Het Hof gaat voorbij aan belanghebbendes klacht dat de heffingsambtenaar zich bij de selectie van de vergelijkingsobjecten niet heeft gehouden aan bepaalde eisen (een bandbreedte van 0,98 - 1,04 voor de spreidingscoëfficiënt) die de Waarderingskamer daaraan stelt, omdat dit geen voorschrift is waaraan de belastingrechter de WOZ-waarde dient te toetsen, wat daar ook verder van zij.
Waarde en verschillen
5.11.
Uit de (naar de waardepeildatum van 1 januari 2014 gecorrigeerde) transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten heeft de heffingsambtenaar prijzen per m2 van het woonoppervlak herleid van respectievelijk € 5.807, € 6.099 en € 5.279. De gemiddelde m2-prijs van de vergelijkingsobjecten bedraagt daarmee € 5.728. Indien, om met deze onderlinge verschillen rekening te houden, de kwaliteit, staat van onderhoud en ligging van de vergelijkingsobjecten worden geneutraliseerd bedraagt de gemiddelde prijs € 5.632 per m2. Het woonoppervlak van de woning van belanghebbende is gewaardeerd op € 4.275 per m2. Gelet op het totale verschil met de gemiddelde m2-prijs van de vergelijkingspanden (van € 5.632 - € 4.275 = € 1.357; in totaal bedraagt het verschil dus 149 m2 x € 1.357/m2 = € 202.193) is daarmee meer dan voldoende rekening gehouden met de door belanghebbende gestelde (en grotendeels door de heffingsambtenaar erkende) verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals de matige ligging vanwege de nabijheid van ondergrondse vuilniscontainers en drie grote scholen, de minder goede kwaliteit vanwege de naoorlogse bouw met minder deugdelijke bouwmaterialen en de slechtere staat van onderhoud van de woning.
Erfpachtcorrectie
5.12.
Het Hof is van oordeel dat het standpunt van belanghebbende dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor de berekening van de erfpachtcorrectie onjuist is, niet kan slagen. Het Hof sluit zich dienaangaande aan bij rechtsoverweging 5.5.4 van de ook in 5.9 al genoemde uitspraak van dit Hof van 13 januari 2022, 21/00942, ECLI:NL:GHAMS:2022:107 (eveneens op een hoger beroep van belanghebbende ter zake van de woning) en de aldaar genoemde jurisprudentie.
5.13.
Met betrekking tot belanghebbendes verwijzing naar het rapport van 19 september 2019 van Francke en Van der Schans (ook wel: Ortec-rapport) en met de opmerking van belanghebbende dat de gemeente Amsterdam naar aanleiding van dat rapport het oude correctiesysteem niet langer toepast verwijst het Hof naar rechtsoverwegingen 5.5.5 en 5.5.6 van zijn in 5.12 genoemde uitspraak van 13 januari 2022.
5.14.
Het standpunt van belanghebbende dat hij recht heeft op de 2%-korting (mede onder
verwijzing naar de onder 2.5 en 2.6 opgenomen stukken) en dat bij onthouding daarvan de
heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (als hieronder genoemd)
heeft geschonden, faalt. Een overeenkomstig standpunt heeft het Hof reeds verworpen in
onder meer zijn in 5.12 genoemde uitspraak van 13 januari 2022, waarnaar hier kortheidshalve wordt verwezen. Het Hof ziet geen aanleiding voor een ander oordeel in deze zaak.
5.15.
Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof de heffingsambtenaar, ook gewogen tegen hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de WOZ-waarde op waardepeildatum 1 januari 2014 niet te hoog heeft vastgesteld. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.16.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, F.J.P.M. Haas en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 31 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

3.Zie de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 31 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2380, en van 27 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:551.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 2 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4570.
6.Zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1187, vanaf overweging 5.4.