Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“
Schending van de hoorplicht?
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van eiseres is uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 september 2017, maar dat eiseres en de gemachtigde daar niet zijn verschenen.
4. Uit de gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar eiseres met een brief aan de gemachtigde heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 21, 22 of 23 augustus 2017. In de brief staat dat binnen één week schriftelijk en gemotiveerd om een andere datum kan worden verzocht. Op 9 augustus 2017 heeft de gemachtigde meegedeeld wegens vakantie verhinderd te zijn. Hij heeft daarbij nog andere verhinderdatum opgegeven, maar 13 september 2017 stond daar niet tussen. Met een e-mailbericht van 10 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar hierop gereageerd. In de e-mail staat dat van een professionele gemachtigde wordt verwacht dat hij zorgt voor plaatsvervanging en dat de belastingdienst een interne planning heeft en zich aan termijnen moet houden. Desondanks is besloten, bij uitzondering, de hoorzittingen te verplaatsen naar 5, 6 en 13 september 2017. Uit een door de heffingsambtenaar verstrekte lijst blijkt dat de zaak van eiseres op 13 september 2017 stond gepland. De gemachtigde is zonder verdere communicatie niet verschenen op de hoorzitting van 13 september 2017.
5. Zoals deze rechtbank al heeft geoordeeld in haar uitspraak van 21 december 20181 heeft de heffingsambtenaar met de door hem gevolgde werkwijze de gemachtigde van eiseres op een voldoende zorgvuldige wijze in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. In die uitspraak is onder meer overwogen:
"Het is in beginsel aan de heffingsambtenaar om eert datum voor een hoorzitting vast te stellen en oen te bepalen hoeveel zaken van dezelfde gemachtigde op een hoorzitting kunnen worden behandeld Daarbij moet de heffingsambtenaar rekening houden met de belangen en mogelijke verhinderdata van de bezwaarmaker(s) of diens gemachtigde(n), maar ook met het belang van de voortgang van de zaken. In dit geval heeft de gemachtigde in zin e-mail van 9 augustus 2017 een aantal verhinderdata opgegeven. Daar stond 13 september 2017 niet als verhinderdatum bij. De rechtbank vindt dan ook dat de heffingsambtenaar de hoorzitting in dit geval op 13 september 2017 heeft kunnen vaststellen. Het betoog van de gemachtigde dat hij een week de tijd had om verhinderdata door te geven en dat de heffingsambtenaar daarom rekening had moeten houden niet de nadere verhinderdatum (13 september 2017) die hij in zin e-mail van 11 augustus 2017 heeft doorgegeven, volgt de rechtbank niet. In de brief van 4 augustus 2017 staat dat de gemachtigde binnen een week zin verhinderdata kon doorgeven. Dat is dus uiterlijk op 10 augustus 2017. De gemachtigde heeft 13 september 2017 pas in een e-mail van 11 augustus 2017 als verhinderdata opgegeven. Daarbij komt dat de gemachtigde zijn verhinderdata al hád opgegeven in de e-mail van 9 augustus 2017 en dat de heffingsambtenaar in zin e-mail van 10 augustus 2017 de hoorzitting in dit geval al had vastgesteld op 13 september 2017. De gemachtigde kan dan niet op 11 augustus 2017 alsnog 13 september 2017 als extra verhinderdatum opgeven.
11. De rechtbank vindt verder dat van de gemachtigde, als professionele rechtsbijstandverlener, mag worden verwacht dat hij in het belang van de voortgang van de zaken zorgdraagt voor een of meer vervangers als hij zelf is verhinderd en dat hij, gelet op het grote aantal bezwaarschriften en het grote aantal verhinderdata dat hij bij de heffingsambtenaar ingediend, zin bedrijfsvoering zodanig inricht dat grotere aantallen bezwaarzaken op één hoorzitting kunnen worden behandeld, bijvoorbeeld door het inschakelen van juridisch medewerkers. De gemachtigde heeft echter niets van dit alles gedaan en is zonder verdere communicatie niet verschenen op de hoorzitting van 13 september 2017. Daarvan valt de heffingsambtenaar geen verwijt te maken. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake."
Eiseres heeft ten aanzien van deze passage gesteld dat de rechtbank de termijn niet goed heeft berekend. Als haar in een e-mail van 4 augustus 2017 een termijn van een week wordt gesteld, dan eindigt die termijn op 11 augustus 2017 en niet op 10 augustus 2017, aldus eiseres. Dit betoog slaagt. In de betreffende brief (en e-mail) van de heffingsambtenaar van 4 augustus 2017 is aangegeven dat "binnen één week na dagtekening van deze brief schriftelijk en gemotiveerd verzoeken om een andere hoorzittingsdatum" kunnen worden opgegeven. De termijn vangt dan aan op woensdag 5 augustus 2017 en eindigt inderdaad op dinsdag 11 augustus 2017.
Dit leidt er echter niet toe dat anders geoordeeld moet worden op dit punt dan in voornoemde uitspraak van 21 december 2018. De rechtbank heeft immers ook overwogen dat als eiseres gereageerd heeft (binnen=de termijn) en de heffingsambtenaar in reactie daarop de dagen voor de hoorzitting heeft vastgesteld, eiseres niet alsnog met extra verhinderdata kan komen. De rechtbank ziet in wat de gemachtigde van eiseres op zitting heeft aangevoerd, geen aanleiding hier anders over te oordelen. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
1. ECLLNL.RBAMS:2018:9425.
6. Eiseres is verder van mening dat de bestreden uitspraak in strijd is met artikel 7:9 van de Awb.2 De heffingsambtenaar had haar namelijk na de bekendmaking van de (voorlopige) taxatietechnische overwegingen nader moeten horen. Door te beslissen voordat dit is gebeurd, is ook om deze reden de hoorplicht geschonden.
2 Op grond van artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan de belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
7. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres bij een brief van 13 september 2017 een verslag gestuurd van de hoorzittingen van 5, 6 en 13 september 2017. In die brief staat dat zodra de (voorlopige) taxatietechnische heroverweging is uitgeschreven, een kopie naar de gemachtigde wordt gestuurd.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 7:9 van de Awb niet slaagt. Vast staat dat de matrix met de taxatietechnische onderbouwing van de waarde aan eiseres is toegezonden op 29 december 2017 en dat eiseres die dag per e-mail daarop schriftelijk heeft gereageerd. Omdat deze matrix een bevestiging inhield van het door de heffingsambtenaar reeds bij de waardebeschikking en op de hoorzitting ingenomen standpunt, was hij niet gehouden eiseres uit te nodigen voor een nadere, tweede hoorzitting, te meer niet nu eiseres reeds schriftelijk een reactie had ingediend.
Modelmatige berekening en andere vergelijkingsobjecten in beroep dan in de bezwaarfase
9. Eiseres voert aan dat de waarde van de onroerende zaken kennelijk niet is berekend op grond van de modelmatige waardebepaling en dat sprake is van strijd met het verbod van willekeur en strijd met het vertrouwensbeginsel. De vergelijkingsobjecten hebben een lagere WOZ-waarde dan de transactieprijzen die op de matrix van de heffingsambtenaar staan vermeld. Op grond van controle van grote hoeveelheden gegevens wordt dus een lagere WOZ-waarde berekend en kan worden geconstateerd dat de objecten niet op die modelmatige wijze zijn getaxeerd en dat niet eens is gecontroleerd of het verkoopcijfer wel binnen de marges valt van hetgeen het model laat zien aan gemiddelde prijzen per m2. Op zitting heeft eiseres deze beroepsgrond nader toegelicht. Het komt er volgens eiseres op neer dat de modelmatige waardebepaling tot een lagere waarde leidt dan de vergelijking met (meestal 3) specifiek geselecteerde objecten en dat de modelmatige waardebepaling tot een betrouwbaarder uitkomst leidt, omdat daarbij gebruik wordt gemaakt van veel meer verkoopcijfers dan bij de vergelijkingsmethode. Eiseres wil daarom inzicht hebben in de wijze waarop de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten oorspronkelijk is berekend en verzoekt de rechtbank daarom de heffingsambtenaar op te dragen stukken over te leggen waaruit blijkt hoe de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten is bepaald.3
3 Eiseres baseert zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1316. 10. Dit, betoog van eiseres slaagt niet. De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor, maar bepaalt dat de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.4 De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keus maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met panden die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar dient vergelijkingsobjecten aan te dragen die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres en waarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het ingestelde beroep een nieuw taxatierapport laten opmaken, waarmee het oorspronkelijke taxatieverslag is achterhaald. Er is geen rechtsregel die de heffingsambtenaar verbiedt om in de fase van beroep bij de rechtbank (met inachtneming van de goede procesorde) de door hem vastgestelde waarde nader te onderbouwen en aannemelijk te maken met nieuw of beter bewijsmateriaal. Het staat de heffingsambtenaar dan ook vrij om in beroep een nieuwe matrix met volgens hem betere vergelijkingsobjecten te overleggen.
4 Artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering
Ten aanzien van zaaknummer AMS 18/1149
11. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Eiseres vindt dat de waarde van de garagebox vastgesteld moet worden op € 52.000.
12. De waarde van de garagebox is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die de meeste biedende koper zou betalen voor de garagebox als de garagebox op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop zou zijn aangeboden.5 Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de garagebox niet te hoog heeft vastgesteld.
5 Zie artikel 17-tweede lid, Wet WOZ.
13. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De taxateur heeft de WOZ-waarde van de garagebox van eiseres in beroep onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. De garagebox van eiseres is vergeleken met garageboxen waarvan recente verkoopcijfers bekend zijn, de zogenaamde vergelijkingsobjecten. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de garagebox van eiseres, maar ze moeten voldoende vergelijkbaar zijn. Vervolgens moet worden beoordeeld of voldoende rekening is gehouden met eventuele verschillen. De taxateur heeft een taxatierapport overgelegd, waarin de gegevens van de garagebox van eiseres en van drie vergelijkingsobjecten zijn vermeld. De drie vergelijkingsobjecten zijn garageboxen op de adressen [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] . In dit taxatierapport is de waarde van de garagebox getaxeerd op € 65.000. Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de garagebox van eiseres niet te hoog is vastgesteld.
14. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de garagebox van eiseres. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar en ligging betreft goed vergelijkbaar met de garagebox van eiseres. De verschillen tussen de garagebox van eiseres en de vergelijkingsobjecten zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de garagebox. Eiseres heeft dat ook niet betwist.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat er kenmerkende verschillen zijn tussen de garagebox van eiseres en de vergelijkingsobjecten. Eiseres heeft dat ook niet betwist.
16. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar met het overgelegde taxatierapport, in combinatie met de daarop-ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de garagebox niette hoog is vastgesteld. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van zaaknummer AMS 18/2080
17. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Eiseres vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 320.000.
18. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatierapport ingediend. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 401.000. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat verder gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [adres 6] , [adres 7] en [adres 8] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld.
19. De waarde van de woning wordt bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.6 Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "De prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".7
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
6 Zie artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ
7 Kamerstukken-II-1992/-93, 22-885; nr. 3, blz. 44
20. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiseres?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
21 De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit liet taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen.
22. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, kwaliteit en onderhoudstoestand betreft goed vergelijkbaar met de woning. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning. Eiseres heeft dat ook niet betwist.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
23. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. De WOZ-waarde moet immers volgens de wet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Van de vergelijkingsobjecten is echter niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Omdat aannemelijk is dat de waarde van een recht van erfpacht lager is dan de waarde van de volle eigendom, moet er een correctie worden toegepast op de transactieprijzen van het recht op erfpacht.
24. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie niet juist heeft berekend.
25. De rechtbank stelt vast dat de erfpachtcorrecties geen invloed hebben op de vastgestelde waarde van de woning van eiseres. De erfpachtcorrecties bij de vergelijkingsobjecten zijn namelijk achtereenvolgens € 24.231,-, € 22.563,- en € 3.969,-. Omgerekend bedraagt de erfpachtcorrectie hiermee gemiddeld € 166,- per m2-woningdeel. Maar dat is minder dan het verschil tussen de m2-prijs van het woondeel van de vergelijkingsobjecten (gemiddeld € 4.473,-) en die van de woning van eiseres (€ 4.055,-). Dat betekent dat ook als de erfpachtcorrectie geheel buiten beschouwing zou worden gelaten, de m2-prijzen van het woondeel van de vergelijkingsobjecten nog steeds boven de waarde van het woondeel van de woning van eiseres liggen. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen, zelfs al zou de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie verkeerd hebben berekend.
Objectkenmerken vergelijkingsobjecten
26. Eiseres stelt dat het woonoppervlakte van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn en verwijst daarbij naar de overgelegde stamkaarten:
- woningdeel van [adres 6] volgens eiseres 105 m2 en niet 98 m2;
- woningdeel van [adres 7] volgens eiseres 112 m2 en niet 106 m2;
- woningdeel van [adres 8] volgens eiseres 110 m2 en niet 105 m2.
27. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat woningen vanaf de bouwtekeningen worden ingemeten. In sommige gevallen wordt (ook) ter plaatse gemeten. De heffingsambtenaar maakt daarbij gebruik van de NEN-norm 2580, een meetinstructie voor gebruiksoppervlakte van woningen.
28. Eiseres heeft niet betwist dat de door de heffingsambtenaar berekende oppervlakte van het woningdeel overeenkomt met de bouwtekeningen van de woning. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is om te twijfelen aan de door de taxateur van de heffingsambtenaar op basis van de bouwtekeningen berekende oppervlakte van het woningdeel van de woning. De (enkele) verwijzing van eiseres naar de oppervlaktegegevens in de BAG en het WOZ-waardeloket is daarvoor onvoldoende. Deze bronnen vermelden weliswaar een enigermate andere oppervlakte dan door de taxateur is berekend, maar onduidelijk is gebleven hoe deze uitkomst tot stand is gekomen.
29. Verder is volgens eiseres geen rekening gehouden met de aanwezigheid van balkons bij de vergelijkingsobjecten.
30. De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat in [woonplaats] een buitenruimte in de vorm van een balkon soms een waardeverhogend aspect is, bijvoorbeeld als het balkon erg groot is, maar het is niet vast te stellen in welke mate. De aanwezigheid van een balkon speelt daardoor geen rol bij de waardering van de woning, in die zin dat er in de vergelijkingsmatrix geen aparte waarde voor een balkon is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de taxateur in het onderhavige geval op goede gronden aangenomen dat de balkons niet een bijzonder waardeverhogend effect hebben gehad op de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie kunnen leiden.
31. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, voor zover al sprake zou zijn van eventuele verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, hiermee voldoende rekening heeft gehouden. De getaxeerde vierkantemeterprijs van de woning van eiseres (€ 4.055,-) is lager dan de gemiddelde vierkantemeterprijs van het woningdeel van de vergelijkingsobjecten (€ 4.473,-).
32. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar met het overgelegde taxatierapport, in combinatie met de daarop ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
33. Verder stelt eiseres dat de WOZ-waarde van de woning 2% lager moet uitvallen omdat haar woning op erfpachtgrond staan. Zij heeft gewezen op een brief van 5 februari 2019 van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam. In deze brief is vermeld dat is besloten een eenmalige algemene verlaging van 2% toe te passen op de WOZ-waardering van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019. Uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 zijn aanleiding geweest voor deze eenmalige verlaging, aldus de wethouder. Verder wijst eiseres op antwoorden van het college van burgemeester en wethouders in de gemeenteraad.8
8 Gemeenteblad van de gemeente Amsterdam van 2019, afdeling 1, nummer 144: Schriftelijke vragen van de gemeenteraad ingediend op 10 december 2018.
34. Onder verwijzing naar de brief van de wethouder, heeft eiseres met een beroep op het vertrouwensbeginsel betoogd dat dit gewijzigde beleid ook moet leiden tot een (verdere) verlaging van de OZB-aanslag met 2% van de WOZ-waarde in een ander belastingjaar dan 2019.
35. De rechtbank overweegt dat in de brief van de wethouder expliciet is gesteld dat de verlaging als praktische maatregel alleen wordt toegepast op WOZ-waardebeschikkingen over het belastingjaar 2019. Naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 is de heffingsambtenaar in hoger beroep gegaan en is een nader onderzoek gestart naar de berekeningssystematiek van de erfpachtcorrectie. Het hoger beroep en het onderzoek zullen ongeveer zes maanden in beslag nemen. Om toch te voldoen aan de wettelijke plicht om de WOZ-beschikkingen van het belastingjaar 2019 nog tijdig – vóór 28 februari 2019 - te kunnen verzenden, is voor deze tijdelijke en beperkte verlaging gekozen. Uit deze toelichting in de brief van de wethouder kan worden afgeleid dat de heffingsambtenaar de huidige manier van berekening van de erfpacht nader wil onderzoeken, maar niet dat hij erkent dat de huidige manier van berekenen van de erfpacht onjuist is. Dat betekent dat met deze brief niet het vertrouwen wordt gewekt dat de erfpacht in eerdere belastingjaren ook moet worden aangepast, waaronder het belastingjaar waar deze zaak betrekking op heeft. Ook uit de vragen die in de raad zijn gesteld, blijkt dit niet. Het antwoord van de wethouder op vraag 4 - waar eiseres op wijst - gaat over de overstapregeling naar eeuwigdurend erfpacht. Daar staat alleen dat de WOZ-waarden uit eerdere belastingjaren waar nog bezwaar of beroep tegen loopt, vooralsnog niet gebruikt zullen worden voor de berekening van het eeuwigdurend erfpacht. Anders dan eiseres stelt, volgt daar niet uit dat de erfpachtcorrectie van de nog niet vaststaande WOZ-waarden uit eerdere belastingjaren een verlaging van 2% krijgen. Het betoog van eiseres slaagt niet.’