ECLI:NL:GHAMS:2023:3576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
23-000215-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de megazaak Himalaya met meerdere liquidaties en criminele organisatie

In deze zaak, die bekendstaat als de megazaak Himalaya, heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij meerdere liquidaties en het functioneren binnen een criminele organisatie. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] op 20 februari 2014, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 2] in de periode van 24 juli tot 21 augustus 2014, de moord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014, de moord op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] op 3 september 2014, en deelname aan een criminele organisatie van 1 december 2013 tot 31 mei 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de organisatie, die zich bezighield met liquidaties, voorbereidingen daarvan en het bezit van vuurwapens. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie voltooide liquidaties en de voorbereiding van een moord, en het hof oordeelde dat alleen een levenslange gevangenisstraf passend is. De zaak is complex en omvat meerdere deelonderzoeken, waarbij gebruik is gemaakt van versleutelde communicatie via PGP-toestellen. De verdachte heeft ook vorderingen van benadeelde partijen te verwerken gekregen, die schadevergoeding eisen voor de gevolgen van de liquidaties. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000215-22
datum uitspraak: 22 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-870566-18 en 15-871938-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, te Nieuwegein.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 en 21 december 2022, 16 en 23 maart 2023; 6 en 8 september 2023, 7, 8, 9, 14, 21 en 23 november 2023 en 22 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden, de gemachtigden van de benadeelde partijen en de nabestaanden naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging zoals bedoeld in artikel 314a Sv op de terechtzitting van 4 december 2020 in eerste aanleg – ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 (Himalaya)
  • primair: medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] op 20 februari 2014;
  • subsidiair: uitlokking van de moord op [slachtoffer 1] in de periode van 14 tot en met 20 februari 2014;
  • meer subsidiair: medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] in de periode van 14 tot en met 20 februari 2014;
  • meest subsidiair: voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] in de periode van 14 februari 2014 tot en met 20 februari 2014;
Feit 2 (Tienshan)
- medeplegen van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 2] in de periode van 24 juli 2014 tot en met 17 september 2014;

Feit 3 (Dollar)

  • primair: medeplegen van de moord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014;
  • subsidiair: uitlokking van de moord op [slachtoffer 3] in de periode van 1 juni 2014 tot en met 13 juli 2014;
Feit 4 (Theezeef)
  • primair: medeplegen van de moord op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] op 3 september 2014;
  • subsidiair: uitlokking van de moord op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] in de periode van 20 augustus 2014 tot en met 3 september 2014;
Feit 5 (criminele organisatie)
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 december 2013 tot en met 1 maart 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een iets andere bewijsconstructie dan de rechtbank hanteert en deels tot andere beslissingen komt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en het (gedeeltelijk) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren. Het hof neemt wel veel overwegingen van de rechtbank over.

4.Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek (Ennetcomverweer)

4.1
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dat de Ennetcomberichten moeten worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging beaamt dat er gelet op rechtspraak van de Hoge Raad kan worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de ‘Ennetcomhack’, maar meent dat er door het hof expliciet moet worden getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Volgens de verdediging heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) alle versleutelde data ontsleuteld. Dit kan als onrechtmatig worden aangemerkt, omdat de interceptie van de data zag op een specifiek aantal genoemde onderzoeken en niet op ander crimineel handelen. Het vervolgens ontsleutelen en analyseren van alle versleutelde berichten lijkt niet noodzakelijk noch proportioneel te zijn geweest. Indien het hof tot de conclusie komt dat het vormverzuim aangaande het zonder machtiging verkrijgen van de ‘bulkdata’ van de Ennetcomserver geen vormverzuim in de zaak tegen de verdachte oplevert, meent de verdediging dat er sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Het verkrijgen van de berichten en het vergaren van persoonlijke data levert een inmenging op in het recht op privéleven en er is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Dat het analyseren en ontsleutelen gepaard is gegaan met een machtiging van de rechter-commissaris, betekent niet dat deze inmenging in het privéleven van de verdachte noodzakelijk en proportioneel is. De wijze waarop door de Nederlandse autoriteiten ‘bulkdata’ van de servers van Ennetcom zijn verwerkt voldoet niet aan de eisen van artikel 8, tweede lid, EVRM, nu deze wijze van verwerking niet als proportioneel noch als noodzakelijk kan worden aangemerkt. Er is sprake van een dusdanig ernstige schending van artikel 8 EVRM dat bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtstatelijke waarborg en als middel om de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een vormverzuim/schending van artikel 8 EVRM en dat het verweer moet worden verworpen.
4.3
Oordeel van het hof
4.3.1
De feitelijke gang van zaken [1]
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
  • het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 1] ;
  • de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcomdata) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
4.3.2
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcomdata aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
17. Door de advocaten van Ennetcom werd niet betwist dat de in beslag genomen data, die
betrekking hebben op de vier onderzoeken waarvoor het bevel doorzoeking was afgegeven, aan
het Koninkrijk der Nederlanden worden verstrekt. Dat is Canada's plicht op grond van het
verdrag dat wij met dat land hebben. Wel werd door de advocaten van Ennetcom gesteld dat
alleen die gegevens verstrekt mogen worden aangezien deze betrekking hebben op de vier
onderzoeken. De advocaten erkenden niet te weten hoe die gegevens zouden kunnen worden
geïdentificeerd en van de andere data worden afgescheiden. Het komt mij inderdaad voor dat er
zonder dat Nederlandse opsporingsambtenaren hierheen komen om alle data hier in Toronto door
te nemen, geen praktische manier is om dat te bereiken, gelet op de aard van de data waar het hier om gaat. (…) Realistisch gezien is het niet mogelijk om de data zo te schiften dat slechts een deel ervan naar Nederland gaat en de rest niet. Het (…) druist ook in tegen het fundamentele doel van de Wet Wederzijdse Rechtshulp in Strafzaken en de internationale verdragen die door Canada zijn ondertekend en die erop zien andere landen te ondersteunen bij het opsporen en onderzoeken van misdrijven (…)
18. Vervolgens gelet op het feit dat de data in hun geheel aan het Koninkrijk der Nederlanden
verzonden dienen te worden blijft de grootste zorg dat het onontkoombaar is dat de data
informatie zullen bevatten die betrekking heeft op personen die niets te maken hebben met de
vier onderzoeken die de aanleiding zijn geweest voor het bevel doorzoeking. Uit de officiële
verklaring van één van de politiefunctionarissen in Toronto die bij deze zaak betrokken zijn,
die is afgelegd ter ondersteuning van het verzoek voor het bevel verzending, blijkt dat de
opsporingsambtenaren in Nederland al door een aantal collega's in zowel Nederland als andere
landen zijn benaderd met betrekking tot aldaar lopende onderzoeken waar dezelfde PGP
BlackBerry-toestellen van Ennetcom bij betrokken zijn. Het staat daarom nagenoeg vast dat ook
andere collega's met het oog op de voortgang van hun onderzoeken toegang tot de gegevens
zullen willen hebben.
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcomdata aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
4.3.3
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcomdata overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het NFI ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcomdata in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
4.3.4
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcomdata wat betreft twee
e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolgvorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 5] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 3] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst het hof naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie in eerste aanleg (pagina’s 17-18).
4.3.5
Beoordeling van het verweer
De Hoge Raad heeft zich op 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900, uitgelaten over Ennetcomdata die op basis van het rechtshulpverdrag tussen Nederland en Canada met toestemming van de Canadese rechter aan Nederland zijn overgedragen ten behoeve van de vier in het betreffende rechtshulpverzoek genoemde in Nederland lopende onderzoeken: 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos. In de zaak waarover de Hoge Raad oordeelde en die evenals de onderhavige zaak niet een van de vier genoemde onderzoeken betrof, waren door de politie Ennetcomdata verkregen en gebruikt. Hieraan lagen, teneinde aan de door de Canadese rechter gestelde voorwaarde te voldoen en net als in de onderhavige zaak, machtigingen van de rechter-commissaris ten grondslag die op vordering van de officier van justitie waren verleend.
De Hoge Raad heeft – kort samengevat – geoordeeld dat uitgegaan dient te worden van het oordeel van het Ontario Superior Court of Justice dat voornoemd rechtshulpverdrag een toereikende grondslag biedt voor het veiligstellen en overdragen van de gegevens en dat het Wetboek van Strafvordering zich er niet tegen verzet dat de officier van justitie in een geval als het onderhavige een machtiging van de rechter-commissaris vordert voor het gebruik van dergelijke gegevens en de rechter-commissaris op die vordering beslist.
Het hof verwijst naar deze uitspraak van de Hoge Raad en oordeelt dat de Ennetcomberichten rechtmatig zijn verkregen en gebruikt. De grondslag voor het rechtshulpverzoek van Nederland aan Canada was het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken (hierna: het Rechtshulpverdrag). De berichten zijn aldus verkregen in het
kader van interstatelijke samenwerking tussen Nederland en Canada, waarbij het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft te gelden. Het bestaan van het Rechtshulpverdrag tussen Nederland en Canada – alsmede het bestaan van diverse andere verdragen waarbij beide landen partij zijn, waaronder het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – duidt immers op een zeker vertrouwen aan Nederlandse zijde in de deugdelijkheid van de Canadese rechtspleging.
De Canadese rechter heeft onder ogen gezien dat de overdracht van de Ennetcomdata aan Nederland een inbreuk oplevert op de belangen van derden die niet bij de vier genoemde onderzoeken zijn betrokken. Daarbij is ook aandacht geweest voor het feit dat vóór overdracht van de data aan Nederland, niet identificeerbaar is welke data betrekking hebben op deze vier onderzoeken. Ook was al duidelijk dat Nederlandse opsporingsambtenaren die met andere onderzoeken bezig waren interesse hadden in de data. Ter bescherming van de belangen van die derden is in het bevel van de Canadese rechter daarom de voorwaarde van een rechterlijke machtiging opgenomen.
Het hof leidt uit de overwegingen van de Canadese rechter aldus af dat de ontsleuteling van de Ennetcomdata valt binnen de grenzen van het bevel verzending van de Canadese rechter. Dat dit een enorme hoeveelheid data betrof, maakt niet dat sprake is van bulkinterceptie. De inbeslagname en overdracht van de Ennetcomdata levert een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers op, maar – zo moet op basis van het vertrouwensbeginsel worden aangenomen – dat is toegestaan binnen de daarvoor geldende kaders (
in accordance with the law). Door de verdediging is niet betwist dat voor het gebruik in de onderhavige onderzoeken – overeenkomstig de door de Canadese rechter gestelde voorwaarden – steeds een machtiging is afgegeven door een rechter-commissaris. Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in de lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verstrekt indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, waarbij de rechter-commissaris heeft overwogen dat het ging om een verdenking van strafbare feiten die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Tegen deze achtergrond en in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM.
Het hof verwerpt het verweer.

5.Standpunten van partijen ten aanzien van feiten 1 tot en met 5

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren feit 1 primair (Himalaya), feit 2 (Tienshan), feit 3 primair (Dollar), feit 4 primair (Theezeef) en feit 5 (criminele organisatie, tot en met 31 mei 2016).
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd voor wat betreft de feiten 2 en 5.
Met betrekking tot de feiten 1, 3 en 4 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte van alle tenlastegelegde varianten moet worden vrijgesproken.

6.Identificatie PGP-adressen en bijnamen

In het dossier komen meerdere PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. Ter bevordering van de leesbaarheid van dit arrest, volgt hieronder een beknopt overzicht van de PGP-adressen en bijnamen die het hof aan verschillende betrokkenen koppelt. Het hof gaat uitgebreider in op deze koppelingen in
bijlage IIbij dit arrest. De overwegingen uit
bijlage IIzijn op hun beurt weer gebaseerd op de bewijsmiddelen die in
bijlage IIIbij dit arrest zijn opgenomen.
Naam betrokkene
Bijnaam
PGP-adres
[verdachte]
[bijnaam a verdachte]
[bijnaam b verdachte]
[bijnaam c
verdachte]
[4j9q]@ennetcom.com
[e-mailadres1]@publicpgp.com
[e-mailadres2]@luxberry.cc
[medeverdachte 1]
[bijnaam a medeverdachte 1]
[bijnaam b medeverdachte 1]
[bijnaam c medeverdachte 1]
[u2z6]@ennetcom.com
[897b]@ennetcom.com
[8475]@ennetcom.com
[e-mailadres3]@pubicpgp.com
[medeverdachte 2]
[bijnaam a medeverdachte 2]
[bijnaam b medeverdachte 2]
[bijnaam c medeverdachte 2]
[bijnaam d medeverdachte 2]
[y86z]@ennetcom.com
[0959]@ennetcom.biz
[EC8R]@ennetcom.com
[e-mailadres4]@publicpgp.com
[medeverdachte 3]
[bijnaam medeverdachte 3]
[9xkn]@ennetcom.biz
[medeverdachte 4]
[bijnaam medeverdachte 4]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 7])
[medeverdachte 5]
[bijnaam a medeverdachte 5]
[bijnaam b medeverdachte 5]
[bijnaam c medeverdachte 5]
[medeverdachte 6]
[bijnaam a medeverdachte 6]
[bijnaam b medeverdachte 6]
[26v0]@ennnetcom.com
[a914]@ennetcom.biz
[medeverdachte 7]
[8oes]@ennetcom.com
(hof: dit adres wordt ook gekoppeld aan
[medeverdachte 4])
[medeverdachte 8]
[12zg]@ennetcom.com
[medeverdachte 9]
[bijnaam medeverdachte 9]
[87tL]@ennetcom.com
[8aig]@ennetcom.com
[plru]@ennetcom.com
[medeverdachte 10]
[bijnaam a medeverdachte 10]
[bijnaam b medeverdachte 10]
[3304]@ennetcom.com
[433a]@ennetcom.com
[fsb8]@ennetcom.com
[medeverdachte 11]
[bijnaam medeverdachte 11]
[3x77]@ennetcom.com
[049x]@ennetcom.com
[medeverdachte 12]
[bijnaam a medeverdachte 12]
[bijnaam b medeverdachte 12]
[u0z3]@ennetcom.com
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
[bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]

7.Himalaya (feit 1)

7.1
Inleidende feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in
bijlage IV, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 februari 2014 omstreeks 07.20 uur is [slachtoffer 1] (hierna ook: het slachtoffer) geliquideerd op de [straatnaam 2] in Zaandam. Het slachtoffer bevindt zich in zijn geparkeerde auto – een zwarte Ford Fiësta met kenteken [kenteken 1] – als een man al schietend op hem afkomt. Nadat het slachtoffer uit de auto weet te komen en op de grond valt, wordt hij nogmaals door de man onder vuur genomen. Vervolgens rent de man (hierna: de schutter) weg en stapt in een auto.
In het hoofd van het slachtoffer worden meerdere kogels aangetroffen. Volgens de patholoog wordt het overlijden van het slachtoffer verklaard door uitval van hersenfuncties, opgetreden als gevolg van schotletsels door het hoofd. Uit onderzoek door het NFI, in combinatie met de overige inhoud van de bewijsmiddelen, concludeert het hof dat gebruik is gemaakt van twee vuurwapens: vermoedelijk een semiautomatisch werkend pistool (kaliber 9mm Browning Kort) en een machinepistool van het type Skorpion (kaliber 7,65mm Browning).
De waarnemingen van verschillende getuigen in combinatie met ARS- en Vialis-gegevens leiden al snel naar een grijze Volkswagen Golf met (vals) kenteken [kenteken 2] , die op de Reizigersweg in Amsterdam is aangetroffen. Op basis van voornoemde bevindingen, in samenhang met de overige inhoud van de bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat dit de auto is waarin de schutter wegvluchtte nadat hij van de plaats delict is weggerend. Het hof zal deze auto hierna (ook) aanduiden als de eerste vluchtauto. Deze auto blijkt tussen 27 en 28 januari 2014 te zijn weggenomen in Amsterdam.
In en om de eerste vluchtauto wordt onderzoek verricht, waarbij een benzinegeur wordt waargenomen en wordt geconstateerd dat in de auto brand heeft gewoed.
Wederom op basis van verschillende getuigenverklaringen en ARS- en Vialis-gegevens komt een tweede mogelijk betrokken auto in beeld: een Renault Clio met het kenteken [kenteken 3] . Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de schutter, na het achterlaten van de brandende eerste vluchtauto op de Reizigersweg, ter plekke in de Renault Clio stapt. Daarbij is hij vergezeld door een tweede man, die als bestuurder instapt. Het hof zal deze auto hierna (ook) aanduiden als de tweede vluchtauto.
Uit de gegevens van ARS en Vialis blijkt dat op 20 februari 2014, de dag van de liquidatie, de Renault Clio (de tweede vluchtauto) en de Volkswagen Golf (de eerste vluchtauto) om 05.49 uur, met slechts één seconde verschil, een camera passeren die zich – zo constateert het hof – vlakbij de Reizigersweg bevindt. De eerste vluchtauto rijdt door naar Zaandam, waar deze auto omstreeks 06.00 uur arriveert. Van de tweede vluchtauto zijn tussen 05.49 uur en 07.30 uur geen reisbewegingen te zien. Omstreeks 07.24 uur rijdt de eerste vluchtauto terug naar Amsterdam, waar deze auto, zoals vermeld, op de Reizigersweg in brand is gestoken. De tweede vluchtauto passeert om 07.30 uur wederom een camera in de omgeving van de Reizigersweg.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat de tweede vluchtauto voorafgaand aan de liquidatie is klaargezet in de omgeving van de Reizigersweg te Amsterdam, terwijl de eerste vluchtauto is doorgereden naar Zaandam en vervolgens, na de liquidatie, weer is teruggekeerd naar de Reizigersweg te Amsterdam. Vanaf daar is, nadat de eerste vluchtauto in brand is gestoken, de vlucht voortgezet met behulp van de tweede vluchtauto.
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, stelt het hof vast dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] de schutter is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014 en dat [medeverdachte 6] de eerste vluchtauto heeft bestuurd.
7.2
Is de verdachte medepleger?
De vraag die voorligt is of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de liquidatie op [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Het beoordelingskader
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is verder vereist dat de verdachte opzet had op het gronddelict.
Januari 2014
De verdachte heeft verklaard dat na de poging tot liquidatie van [medeverdachte 11] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [medeverdachte 11] , door [medeverdachte 11] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 1] hiermee te maken zou hebben. Volgens de verdachte had [medeverdachte 9] dan ook ‘groen licht’ van [medeverdachte 11] gekregen om [slachtoffer 1] te liquideren. De verdachte raakte hiervan op de hoogte in januari 2014.
15 en 16 februari 2014
De verdachte heeft zich ervoor ingezet dat de PGP-telefoon met het daaraan gekoppelde account 26v0 op 15 februari 2014 van de gebruiker ‘ [bijnaam 5] ’ overging op [medeverdachte 6] , die – zo heeft de verdachte verklaard – vanaf dat moment de gebruiker van voornoemd account is.
18 februari 2014
Op 18 februari 2014 maken de eerste en de tweede vluchtauto eenzelfde reisbeweging. Uit de gegevens van ARS en Vialis blijkt dat deze twee voertuigen op 18 februari 2014 omstreeks 05.00 uur kort na elkaar naar Zaandam rijden en vanaf ongeveer 06.50 uur kort na elkaar terug naar Amsterdam – beide keren met een verschil van minder dan tien minuten. De aan 26v0 gekoppelde PGP telefoon wikkelt op deze dag tussen 05.08 uur en 06.51 uur meerdere dataverbindingen af met BTS-sides in Zaandam die dekking bieden aan de omgeving van de [straatnaam 2] (de latere plaats delict).
In de avond van 18 februari 2014 om 21.01 uur stuurt [medeverdachte 6] het volgende bericht naar de verdachte:
“Bro stuur me die k.teken”, waarop de verdachte reageert:
“ [kenteken 10] zwart fiesta”. Zoals vermeld, is dit het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] , waarin hij op 20 februari 2014 zat toen hij werd doodgeschoten. De verdachte heeft ook bekend het kenteken van [slachtoffer 1] aan [medeverdachte 6] te hebben gestuurd.
19 februari 2014
In de ochtend van 19 februari 2014 stuurt [medeverdachte 6] onder meer de volgende berichten naar de verdachte:
“Sorry bro was K.O. hahahah”en
“(…) hele nacht gewacht voor niks!!”.
In de middag van 19 februari 2014 vraagt [medeverdachte 6] aan de verdachte of ‘die man’ morgen ook werkt. De verdachte antwoordt:
“Ja man morgen moet bro maar zie je zo nog en neem die [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ook mee”. De verdachte heeft verklaard dat hij met ‘die [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ’ in dit bericht [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] bedoelt.
20 februari 2014
[slachtoffer 1] is op 20 februari 2014 omstreeks 07.20 uur geliquideerd. Op die dag vindt het volgende contact plaats tussen de [medeverdachte 6] en de verdachte:
- [medeverdachte 6] om 07.47 uur:
“Broer het is geklaart”;
- de verdachte om 08.00 uur:
“Ik ben onderweg na jullie”;
- [medeverdachte 6] om 08.05 uur:
“Broer je ik ga je een straat geven dan moet je ons daar oppikken goed??”;
- de verdachte om 08.05 uur:
“Ja. Broer”;
- [medeverdachte 6] om 08.06 uur:
“ [adres 1] nummer [huisnummer x] ”;
(…)
- [medeverdachte 6] om 08.36 uur:
“Bro je moet een beetje haast maken. Begint heet te worden hier”;
- de verdachte om 08.37 uur:
“Ja bro is druk op de weg zijn er bijna man”;
- [medeverdachte 6] om 08.37 uur: “
(…) die [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] word helemaal leip”.
De verdachte heeft verklaard dat hij na het bericht “
Broer het is geklaart”naar de [adres 1] in Amsterdam Noord is gereden. Dit vindt bevestiging in de logbestanden van het voertuig waarin hij volgens zijn verklaring reed (de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 4] ). Uit die logbestanden volgt verder dat het voertuig om 08.08 uur wordt gestart. De verdachte heeft verder verklaard dat hij in Amsterdam Noord [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] heeft gezien en dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] zei dat ze (‘wij’) [slachtoffer 1] hadden doodgeschoten.
De berichtenwisseling gaat als volgt verder:
- de verdachte om 09.15 uur:
“Zeg me als je osso bent”;
- [medeverdachte 6] om 09.45 uur:
“We zijn osso”;
- de verdachte om 09.52 uur:
“Oke bro zie je straks”;
(…)
- [medeverdachte 6] om 10.58 uur:
“Bro wats de planning”;
- de verdachte om 10.59 uur:
“Zie julluie straks lekker rustig aan doen”.
Later op de avond stuurt [medeverdachte 6] aan de verdachte:
“(…) wil je vandaag nog afspreken of zie ik je morgen??”, waarop de verdachte reageert:
“(…) hoor het zo van die andere hoe en wat en dan laat ik je weten ja bro”.
21 februari 2014
De volgende dag, op 21 februari 2014, vraagt [medeverdachte 6] wederom aan de verdachte wat de planning is, waarop de verdachte om 14.00 uur laat weten:
“(…) als het goed is zien we zo die andere en dan jullie”. Even later stuurt [medeverdachte 6] aan de verdachte:
“Bro, ik ben met [(deel van) bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Die man wilt ze doekoe, hij is skeeeeer. Laten we ff afspreken a.u.b.”.
Het hof heeft hiervoor, in paragraaf 6, de bijnaam ‘ [(deel van) bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ’ gekoppeld aan [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] .
In de avond bericht de verdachte aan [medeverdachte 6] :
“Bro het wordt morgen er is en grote controle in noord en ijburg man kreeg het net door dus van die andere”. Kort daarvoor wordt de verdachte door de gebruiker ‘ [bijnaam a medeverdachte 2] ’ via het account y86z geattendeerd op deze controle met de mededeling
“dus ff rustig op de bank is beste optie en morgen breng ik het”. Voornoemde bijnaam en account heeft het hof in paragraaf 6 aan medeverdachte [medeverdachte 2] gekoppeld.
Met betrekking tot de berichten op 20, 21 en 22 februari 2014 heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] hun geld wilden hebben voor de liquidatie van [slachtoffer 1] . Volgens de verdachte is er veel gecommuniceerd over dit geld en onderhield hij daarover contact met enerzijds [medeverdachte 6] en anderzijds [medeverdachte 2] .
22 februari 2014
Een dag later, op 22 februari 2014, wordt er zowel in contact tussen de verdachte en [medeverdachte 2] , als tussen de verdachte en [medeverdachte 6] gesproken over
“het uit elkaar halen van die radio’s”. De verdachte heeft verklaard dat wanneer in berichten van 21 en 22 februari 2014 wordt gesproken over
“radio’s”en
“hamers”, daarmee de wapens worden bedoeld die bij de liquidatie van [slachtoffer 1] zijn gebruikt. [medeverdachte 6] zegt in de berichten dat die dingen al zijn weggehaald, en met betrekking tot de opmerking van de verdachte
“die moeten nog uit elkaar he”, dat het al is geregeld.
Het hof leidt uit voorgaande feiten en omstandigheden het volgende af:
- in januari 2014 is de verdachte ervan op de hoogte dat er door [medeverdachte 11] ‘groen licht’ is gegeven voor het liquideren van [slachtoffer 1] vanwege zijn vermoedelijke betrokkenheid bij de aanslag op [medeverdachte 11] in zijn Audi A6;
- tussen 27 en 28 januari 2014 is, in opdracht van de verdachte, de Volkswagen Golf gestolen die door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] vervolgens als eerste vluchtauto is ingezet na de liquidatie op [slachtoffer 1] ;
- de verdachte heeft op 15 februari 2014 geregeld dat de PGP-telefoon gekoppeld aan het account 26v0 naar [medeverdachte 6] overging, die vanaf dat moment de gebruiker was van voornoemd account;
- de verdachte heeft op 18 februari 2014, via de 26v0, aan [medeverdachte 6] het kenteken van de auto van het slachtoffer doorgegeven;
- de verdachte stond in de dagen voorafgaand aan de liquidatie via de 26v0 in contact met [medeverdachte 6] , waarbij onder andere over het posten (
“hele nacht gewacht voor niks”) en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] (
“die [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ”/
“die [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ”), de schutter, is gesproken;
- op 20 februari 2014 is [slachtoffer 1] geliquideerd;
- de verdachte is binnen dertig minuten na de liquidatie geïnformeerd dat “het is geklaard”, waarna hij direct afreisde naar Amsterdam Noord om daar [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te ontmoeten op het door [medeverdachte 6] doorgegeven adres;
- de verdachte heeft zich na de liquidatie, zowel op de dag zelf als gedurende de daarop volgende dagen, ermee bezig gehouden dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] betaald kregen voor de liquidatie, waarbij hij met [medeverdachte 6] ook over het uit elkaar halen van de gebruikte vuurwapens heeft gesproken. Daarbij stond hij enerzijds in contact met [medeverdachte 6] , en anderzijds met [medeverdachte 2] , om een en ander te faciliteren.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is komen vast te staan. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte zodanig geweest dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen. Zijn rol is immers niet beperkt gebleven tot het doorgeven van het kenteken van de auto van het slachtoffer. De verdachte heeft ook de auto laten stelen die is gebruikt bij het posten in de dagen voorafgaand aan de liquidatie en bij het wegvluchten vanaf de plaats delict. Hij heeft een PGP-telefoon geregeld voor de spotter tevens latere bestuurder van een gebruikte vluchtauto, met wie hij vervolgens veelvuldig contact had in de dagen voorafgaand aan de liquidatie. Verder heeft hij zich ervoor ingezet dat de bestuurder van de vluchtauto en de schutter betaald zouden krijgen en heeft hij zich bemoeid met het weghalen en uit elkaar halen van de gebruikte wapens. Dit alles deed hij in de wetenschap dat kort daarvoor ‘groen licht’ was gegeven voor de liquidatie van het slachtoffer.
7.3
Alternatief scenario verdediging
De verdediging heeft een alternatief scenario gepresenteerd, inhoudende dat de verdachte ten tijde van het verstrekken van het kenteken geen concrete voorkennis had van de liquidatie op [slachtoffer 1] . Daarbij heeft de verdachte verklaard dat hij, nadat hij bekend was met het ‘groen licht’ voor [slachtoffer 1] , de groep [medeverdachte 11] nog met [slachtoffer 1] heeft gezien. Daardoor ging hij ervan uit dat de groep weer op goede voet stond met [slachtoffer 1] en het ‘groen licht’ kennelijk niet meer geldig was. De verdachte heeft verklaard dat tot het moment dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] in Amsterdam Noord zei dat hij en [medeverdachte 6] (‘wij’) [slachtoffer 1] hadden doodgeschoten, hij niet wist dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en [medeverdachte 6] daarmee bezig waren. Volgens de verdachte zag het posten in de dagen voorafgaand aan de liquidatie niet op [slachtoffer 1] , maar op [naam 2] , wiens broer [naam 3] een ander doelwit was van de groep [medeverdachte 11] . Gelet op het voorgaande kan volgens de verdediging niet worden gezegd dat de verdachte opzet heeft gehad op de liquidatie van [slachtoffer 1] en dient hij te worden vrijgesproken.
Het hof stelt deze verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde en overweegt in dat verband het volgende.
Het hof wijst allereerst op een gesprek op 15 februari 2014 tussen de verdachte en de 26v0 (‘ [bijnaam 5] ’), onder meer inhoudende:
“(…) hij doet ook vreemd tegen hun allemaal (…) en hij zit ook achter die ding in die a6 (…)”. Het hof brengt in herinnering dat het ‘groene licht’ voor [slachtoffer 1] is gegeven vanwege zijn vermoedelijke betrokkenheid bij de aanslag op [medeverdachte 11] in diens Audi A6. In deze berichtenwisseling spreekt de verdachte verder over
“als je hoort wie me wilt kieren ga je schrikken”,
“wordt korte mette met hem gedaan heel gauw ook nog”,
“kwam hem tegen vandaag waren we met ze alle je merkt gwn aan hoe iemand groet snap je dat het niet klopt”en
“maar ik weet nog meer ik ken elke routine van a tot z (…) hij zegt het niet ik ga wat doen maar je hoort dingen je ziet dingen je ziet hoe die groet weet je genoeg”. Het in contact (blijven) staan met een beoogd slachtoffer staat dus kennelijk niet in de weg aan een plan om dat slachtoffer te liquideren. De verklaring van de verdachte dat de groep [medeverdachte 11] weer contact had met [slachtoffer 1] en de verdachte daarom ‘het groene licht’ niet serieus nam, is dan ook niet steekhoudend.
De verklaring van de verdachte dat hij pas in Amsterdam Noord van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] hoorde dat [slachtoffer 1] was gedood, en dat hij daarvan schrok, acht het hof evenmin geloofwaardig. Nadat de verdachte om 07.47 uur van [medeverdachte 6] het bericht krijgt dat het is geklaard, stuurt de verdachte al om 08.00 uur
“Ik ben onderweg na jullie”. Kort nadat [medeverdachte 6] vervolgens het specifieke adres aan de verdachte heeft doorgegeven is de verdachte afgereisd naar Amsterdam Noord om daar [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te ontmoeten. Bovendien is het de verdachte die door [medeverdachte 6] wordt benaderd voor het verstrekken van het kenteken en is het wederom de verdachte die kort na de liquidatieop de hoogte wordt gebracht dat de klus is geklaard. Dat de verdachte laatstgenoemd bericht niet zou hebben gekoppeld aan de liquidatie van [slachtoffer 1] is, gelet op het voorgaande, volstrekt onaannemelijk.
Ook de communicatie van de verdachte later op de dag, nadat hij in Amsterdam Noord is geweest –
“Zeg me als je osso bent”,
“Oke bro zie je straks”en
“Zie julluie straks lekker rustig aan doen”– getuigt niet van enige verbazing bij de verdachte over het feit dat [slachtoffer 1] het slachtoffer is van ‘de geklaarde klus’. Integendeel. De verdachte houdt zich immers diezelfde dag en de dagen daarna bezig met de betaling van de schutter en de bestuurder van de vluchtauto, waarbij hij tevreden lijkt over het resultaat, gelet op zijn bericht aan [medeverdachte 6] (de bestuurder) een dag na de liquidatie:
“Haha ik hou van jullie”.
Bovendien lijkt de verdachte zelf ook geld te ontvangen, gelet op de berichtgeving tussen [medeverdachte 9] en de verdachte op 21 februari 2014:
- [medeverdachte 9] :
“Bro zodra die man pap heeft gehaald geeft hij je tien ok laat niemand weten goed”;
- de verdachte:
“Ja bro ik laat niks niemand weten”;
(…)
- [medeverdachte 9] :
“Bro elke keer als wij werken zorg ik dat je dat krijgt ok ik haal het er gewoon vanaf”;
- de verdachte:
“(…) Is goed bro dank je wel”;
- [medeverdachte 9] :
“Hoeft niet bro jij werkt ook hard bro”.
Naar het oordeel van het hof passen alle voornoemde feiten en omstandigheden, die elkaar bovendien in chronologie rap opvolgden, als een puzzel in elkaar. Gelet op de hiervoor omschreven handelingen van de verdachte, in het licht van de communicatie voorafgaand aan en na de liquidatie, laat het doorgeven van het kenteken zich moeilijk anders verklaren dan dat dit was gericht op de liquidatie van [slachtoffer 1] . Het hof concludeert daarmee dat het alternatieve scenario van de verdachte – inhoudende dat de verdachte geen concrete voorkennis had van de liquidatie op [slachtoffer 1] ten tijde van het doorgeven van het kenteken – niet aannemelijk is geworden en schuift dit als ongeloofwaardig terzijde.
Dat er mogelijk in de dagen voorafgaand aan de liquidatie (ook) gepost is op [naam 2] om bij diens broer terecht te komen teneinde deze te liquideren, staat niet in de weg aan het opzet van de verdachte om (ook) [slachtoffer 1] te laten doden. Dat [naam 3] als getuige ter terechtzitting heeft verklaard dat hij was gewaarschuwd heeft dan ook, voor het opzet van de verdachte op de liquidatie van [slachtoffer 1] , geen betekenis. De omstandigheden die de verdediging bij pleidooi heeft aangevoerd, leiden niet tot een ander oordeel.
Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medepleger is van de moord op [slachtoffer 1] .

8.Tienshan (feit 2)

Het hof acht, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in
bijlage Vbij dit arrest, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014, tezamen en in vereniging met anderen (onder wie de medeverdachte [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] ), voorbereidingshandelingen voor de moord (liquidatie) op [slachtoffer 2] heeft gepleegd. Evenals de rechtbank ziet het hof aanleiding de verdachte vrij te spreken van het in het kader van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 2] voorhanden hebben van een Fiat 500 en bromfiets. Nu de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak van dat feit is bepleit, volstaat het hof met de opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv.

9.Dollar (feit 3)

9.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in
bijlage VI, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 juli 2014 omstreeks 01.38 uur kreeg de politie de melding van een schietpartij in de [straatnaam 3] te Amsterdam. Ter plaatse (ter hoogte van perceel [huisnummer y] ) bleek een man in een blauw voertuig, een Fiat Punto met kenteken [kenteken 5] , te zijn neergeschoten. Het voertuig stond geparkeerd in een parkeervak. Het portier stond open. Het raam van de passagiersdeur lag eruit. De man is door de politie uit de auto getild, waarbij werd gezien dat hij meerdere schotwonden in zijn lichaam had. De politie en later het brandweerpersoneel hebben de man gereanimeerd, maar dit mocht niet baten. Een getuige vertelt aan de ter plaatse aanwezige politie dat hij een man voorbij zag rennen met een soort geweer. De man stapte in een gereedstaande grijze auto, een Volkswagen Golf of Polo. Deze getuige, de heer [getuige 1] , werd later uitgebreider gehoord.
Het slachtoffer bleek [slachtoffer 3] te zijn, geboren op [geboortedatum] . Bij sectie aan het lichaam door een patholoog van het NFI bleek van 7 doorschoten die goed te herleiden waren, 5 doorschoten aan de romp die niet meer goed te herleiden waren en 6 inschoten. Vele belangrijke organen (waaronder het hart, de longen, de lever en de hersenen) waren geraakt/beschadigd. Ook waren belangrijke bloedvaten geraakt met daardoor functiestoornissen van organen en algehele weefselschade door substantieel bloedverlies tot gevolg. Het intreden van de dood wordt daarmee verklaard.
Er was dus sprake van meerdere schotletsels aan het lichaam. Ook zijn tijdens de sectie 6 kogels in het lichaam aangetroffen.
Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat er met een machinepistool, een pistoolmitrailleur, type Skorpion, op het slachtoffer is geschoten.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij op de fiets de [straatnaam 3] in reed en op dat moment 4 of meer schoten hoorde. Hij zag een jongen over de [straatnaam 3] aan komen rennen in de richting van de [straatnaam 4] met een groot pistool of geweer in zijn rechterhand, dat hij tegen zijn borst hield. Deze man rende door naar een geparkeerde auto die in een parkeervak op de [straatnaam 3] stond. Toen de man vlakbij de auto was, werd de auto het parkeervak uitgereden en stapte de man met het wapen aan de passagierszijde in. De auto reed vervolgens weg door de [straatnaam 4] . Het was een grijze auto, naar de getuige denkt een Volkswagen Golf of Polo.
Getuige [getuige 2] heeft op 13 juli 2014 om ongeveer 01.00 uur een geparkeerde auto met brandende koplampen zien staan. De auto stond file geparkeerd en zij zag dat er twee mannen in de auto zaten en dat één van hen een telefoon in de hand had, waarschijnlijk een BlackBerry. Ongeveer 20 minuten later, nadat zij haar woning was binnen gelopen, hoorde zij vanaf de straat 5 a 6 harde knallen.
Op camerabeelden is te zien dat op 13 juli 2014 om 01.38.11 uur een auto (gelijkend op een Volkswagen Golf) de [straatnaam 4] uit komt rijden, uit de richting van de [straatnaam 3] , en de Czaar Peterstraat inrijdt in de richting van de [straatnaam 5] .
Om 01.45 uur diezelfde nacht kreeg de politie de melding van een autobrand op de Flevoparkweg te Amsterdam. Ter plaatse zagen zij een zilverkleurige Volkswagen Golf, voorzien van een Duits uitvoerkenteken ( [kenteken 6] ), in brand staan. Na onderzoek bleken de Duitse kentekenplaten op 9 juli 2014 te zijn gestolen in Utrecht. De zilverkleurige Volkswagen Golf bleek op 11 juli 2014 te zijn gestolen in Amsterdam, vanaf de Jacob van Lennepkade.
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] (de schutter in het onderzoek Himalaya) had sinds 26 februari 2014 een Volkswagen Polo op zijn naam staan met kenteken [kenteken 7] . Uit onderzoek is gebleken dat dit kenteken op 12 juli 2014 omstreeks 23.50.01 uur een mastlocatie van Vialis aan de Zuiderzeeweg (richting zuid) in Amsterdam passeert. Op 13 juli 2014 om 01.42.04 uur passeert het kenteken dezelfde locatie in tegenovergestelde richting (richting noord). Deze locatie is in de buurt van de Flevoparkweg. De avond en nacht ervoor, van 11 op 12 juli 2014, is het kenteken eveneens in die omgeving geregistreerd; (onder andere) op 11 juli 2014 om 23.47.00 uur op de Zuiderzeeweg en op 12 juli 2014 om 01.41.58 uur op de Flevoweg.
Het hiervoor vermelde Duits uitvoerkenteken ( [kenteken 6] ) was op 12 juli 2014 in de middag gescand op de Zeeburgerdijk in Amsterdam. Een politieagent heeft het voertuig met dit kenteken (de in brand staande Volkswagen Golf) in de avond/nacht van 12 op 13 juli 2014 afgesloten geparkeerd zien staan op de Flevoparkweg te Amsterdam. Later zag hij ditzelfde voertuig in brand staan. Dit alles duidt op een planmatige actie.
[slachtoffer 3] had geen enkel politie- of justitieel antecedent en is per vergissing om het leven gebracht. Het beoogde doelwit was [beoogd slachtoffer Dollar] , de jongere broer van [naam 9] , die op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam is doodgeschoten. Uit onderzoek bleek dat [beoogd slachtoffer Dollar] de door hem gebruikte Fiat Punto (een zwarte vijfdeurs, kenteken [kenteken 8] ) bijna altijd in de [straatnaam 3] parkeerde; op 10 en 11 juli 2014 had dat voertuig ter hoogte van perceel [huisnummer y] – de latere plaats delict – zelfs nog een parkeerboete gekregen. [beoogd slachtoffer Dollar] verbleef toen bij zijn ouders aan de [straatnaam 1] . Omdat het in die straat op zondags gratis parkeren was, had hij de auto op zondag 13 juli 2014, iets ná 01.00 uur, in deze straat geparkeerd in plaats van in de [straatnaam 3] .
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte medepleger is van de moord op [slachtoffer 3] . Het juridisch kader van medeplegen is hiervoor uiteengezet.
9.2
Oordeel van het hof
9.2.1
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , die van meet af aan de beoogde schutter was, [slachtoffer 3] heeft doodgeschoten. De opdracht voor de liquidatie van het eigenlijk beoogde slachtoffer, [beoogd slachtoffer Dollar] , is gegeven door [medeverdachte 9] . De verdachte heeft begin juni 2014 het kenteken van de auto van [beoogd slachtoffer Dollar] en diens laatst bekende verblijfsadres doorgegeven aan ‘ [bijnaam 1] ’. Hij wist toen al dat het de bedoeling was om [beoogd slachtoffer Dollar] te liquideren. Eveneens begin juni 2014 heeft hij ‘ [bijnaam 1] ’ gevraagd auto’s te stelen ten behoeve van de liquidatie. Een van de gestolen auto’s, een Volkswagen Golf, is ook gebruikt bij de liquidatie. De verdachte wist dat [beoogd slachtoffer Dollar] klein was en een petje droeg en heeft dat doorgegeven. ‘ [bijnaam 1] ’ is met de door de verdachte aan hem verstrekte informatie aan de slag gegaan en is [beoogd slachtoffer Dollar] gaan observeren. De verdachte weet van de berichten van ‘ [bijnaam 1] ’ dat deze op enig moment precies de dagelijks routine van [beoogd slachtoffer Dollar] wist. Er is een peilbaken onder de auto van [beoogd slachtoffer Dollar] geplaatst. De verdachte werd op de hoogte gehouden van de observatie van [beoogd slachtoffer Dollar] . ‘Ze’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 9] en de verdachte) kwamen bij ‘ [bijnaam 1] ’ uit omdat hij al dingen voor de verdachte en de organisatie (waartoe onder meer de verdachte en [medeverdachte 9] behoorden) deed, en in de buurt woonde van [beoogd slachtoffer Dollar] . ‘Ze’ wisten in het begin niet waar [beoogd slachtoffer Dollar] woonde, maar [bijnaam 1] en/of (een) ander(en) zijn daar door het observeren achter gekomen. Op enig moment hoorde de verdachte van [medeverdachte 9] dat de beoogde chauffeur van de vluchtauto niet beschikbaar was. De verdachte heeft dit doorgegeven aan ‘ [bijnaam 1] ’, die zelf een chauffeur bleek te hebben geregeld, waarna de verdachte dit heeft doorgegeven aan [medeverdachte 9] . De verdachte heeft zich na de moord ervoor ingezet dat de chauffeur die samen met [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] was en die na de liquidatie de vluchtauto vanaf de [straatnaam 3] bestuurde, betaald kreeg voor de klus.
9.2.2
De Ennetcomberichten
Uit de Ennetcomberichten blijkt dat [medeverdachte 9] op 12 juli 2014 om 23.08 uur aan de verdachte vraagt:
‘Bro iedereen ready?’. Om 02.09 uur op 13 juli 2014 bericht de verdachte aan [medeverdachte 9]
‘Bro niet mailen naar ‘order’ (het hof begrijpt: de PGP-telefoon die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] bij zich had) gooi die eruit hij heeft hem ergens laten vallen ze zijn veilig’. [medeverdachte 9] is bezorgd omdat er vingerafdrukken op zitten. De verdachte hoopt dat die
‘meefikt’of
‘dat die helemaal niet daar in de buurt’. [medeverdachte 9] vraagt de verdachte om te vragen hoe het is gegaan en zegt dat hij
‘hem’sprak toen ze daar aan het wachten waren. De verdachte antwoordt dat hij
‘hem’(het hof begrijpt: [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ) sprak toen het was gebeurd en dat deze zei ‘
is gebeurd’, dat hij toen niks meer hoorde totdat zijn
‘andere neefje’stuurde dat ze veilig waren. Om 03.06 uur bericht de verdachte aan [medeverdachte 9] dat
‘waggie is gefikt’,
‘dsie hond is weg’en
‘tillie hjebben ze gevonde’. [medeverdachte 9] hoeft zich volgens de verdachte dus niet meer druk te maken. [medeverdachte 9] reageert met:
‘Ok bro top (…) ben happy bro welterusten en zeg ze bedankt bro’.
Om 11.30 uur bericht de verdachte aan [medeverdachte 9] dat
‘ [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ’een grote fout heeft gemaakt,
‘man is niet die man is niet die kenteken is niet die auto’en
‘dit is een punto 2deur geen zwarte 4 deur’en even later:
‘is zelfde straat is fiat punto alleen niet en zwarte punto (…) wij moesten zwarte punto [deel kenteken 8] heb ik hem duidlijk gezegd’. Zoals hiervoor is vermeld, reed [beoogd slachtoffer Dollar] in een zwarte Fiat Punto, vijfdeurs, met kenteken [kenteken 8] . Deze auto parkeerde hij bijna altijd in de [straatnaam 3] .
Op de vraag van [medeverdachte 9] of hij weet wie het is, antwoordt de verdachte om 11.42 uur:
‘Ik weet niet wie dit is (…) ik hoop dat het dan nog en broer van ze is ofzo’.
De verdachte bericht ook om 12.14 uur aan [medeverdachte 2] dat ‘ [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ’ een grote fout heeft gemaakt. [medeverdachte 2] reageert met:
‘Tering meen je niet tering nu is die andere zemel wakker ook’. Ook vraagt [medeverdachte 2] :
‘Had hij niet genoeg info? Dit gaat faya worden bro’. De verdachte antwoordt:
‘dit is al faya al die tijd voor niks alle (m)oeite en alles’waarna [medeverdachte 2] zegt:
‘Nu weer vanaf 0 dus’. In een bericht van de daarop volgende dag, 14 juli 2014, om 03:03 uur bericht de verdachte aan [medeverdachte 2]
‘ik zeg al 1 maand de kenteken en kleur en welke auto en ik omschrijf die gast en dan doe je dit come on man hoop dat ik dit snel vergeet’.
Uit de hierna te noemen berichten blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 9] in de middag van 13 juli 2014 nog de mogelijkheden bespreken om alsnog het beoogde doelwit dan wel een ander beoogd doelwit te liquideren.
De verdachte bericht om 15.41 uur aan [medeverdachte 9] :
‘bro moet zelf gaan dan gebeuren deze dingen nooit’en om 16.00 uur, dat hij echt op
‘deze’gerekend had. [medeverdachte 9] antwoordt dat de verdachte het gelijk weer uit zijn hoofd moet halen en:
‘focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. De verdachte reageert
‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders de [deel van achternaam 1] (hof: een van de broers [achternaam 1] ) kijken’. [medeverdachte 9] geeft aan dat het
‘kut’is wat er is gebeurd, maar dat ze verder moeten. De verdachte hoopt
‘dat ie daar nog parkeert vandaag en dan ze hem kunnen pakken meteen’. [medeverdachte 9] vraagt:
‘heb je waggie klaar staan?’. De verdachte antwoordt:
‘Nee bro dat is zo geregeld bro zoeken en klaar ik heb schijt alleen is faya verheugde me echt er op en die andere ook’.
Ook blijkt uit de berichten dat de verdachte [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] nog op dezelfde dag weer wil inschakelen. Zo vraagt de verdachte op 13 juli 2014 om 18.20 uur aan [medeverdachte 9] :
‘Bro waar is [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] met spoed? Die kk [deel van achternaam 1] is in ah osdorpplein’. [medeverdachte 9] heeft vervolgens kennelijk contact met [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] over een
‘plak’(naar het hof begrijpt een peilbaken). [medeverdachte 2] , die door de verdachte van de ontwikkelingen op de hoogte wordt gehouden, bericht op 16 juli 2014 om 23.56 uur aan de verdachte:
‘Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug’.
De verdachte stuurt op 13 juli 2014 om 22.22 uur aan [medeverdachte 9] het volgende bericht:
‘hij (het hof begrijpt de chauffeur van de vluchtauto) zegt ik wil alvast iets ik heb gereden is die man ze fout’. [medeverdachte 9] antwoordt:
‘regel is diegene die we moeten hebben en 100% anders word er niks betaald’en in een later bericht:
‘ze waren samen ze horen dat samen te doen het kan niet zo zijn als het fout gaat dat er nu 1 de schuld krijgt’. De verdachte oppert om dan
‘ [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ze shit af trekken’. De verdachte geeft aan:
‘Hij zegt nu alleen 10 is genoeg hij zegt maakt niks uit de rest dan heb ik tenminsten wat gekregen’. [medeverdachte 9] zegt vervolgens:
‘anders moeten we [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] laten werken bro en dan wat aan hem geven’.De verdachte reageert:
‘Ja daar dacht is (het hof begrijpt: ik) aan gaat die maar lekker alleen rijden om het goed te maken’.De volgende ochtend, om 02.36 uur, stuurt de verdachte aan [medeverdachte 2] :
‘die kk hond (het hof begrijpt: [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ) gaat morgen maar alleen daar naar toe en het afmaken wat die moest doen als we hem kunnen vinden en dan trekken we het gwn van hem eraf bro moet wel bro hij (het hof begrijpt: de chauffeur van de vluchtauto) heeft een kant gelijk hij zegt ik moest rijden heb die jongen gebracht en veilig thuis gebracht hij zei als ik moest doen en het was mis dan begrijp ik het hij zegt heb me werk gedaan en deze jongen kan ik niet kwijt raken bro weet je wrm hij kent [deel van achternaam 1] hij kan hem lokken voor ons’en in een later bericht:
‘ik begrijp [bijnaam medeverdachte 9] ook hoe ga je wat regelen als er iets anders is gebeurd’.[bijnaam medeverdachte 9] is een bijnaam van [medeverdachte 9] .
9.2.3
Conclusie van het hof
Uit de verklaring van de verdachte in samenhang met de Ennetcomberichten blijkt het volgende over de rol van de verdachte. De verdachte heeft begin juni 2014 in verband met het plan om [beoogd slachtoffer Dollar] te liquideren het kenteken, de kleur en het model van de auto van [beoogd slachtoffer Dollar] en diens vermoedelijke verblijfplaats aan ‘ [bijnaam 1] ’ doorgegeven. Ook heeft de verdachte doorgegeven hoe [beoogd slachtoffer Dollar] eruit zag. Verder heeft de verdachte ‘ [bijnaam 1] ’ gevraagd om ten behoeve van de liquidatie auto’s te stelen. Een van de door ‘ [bijnaam 1] ’ gestolen auto’s is als vluchtauto bij de liquidatie gebruikt. ‘ [bijnaam 1] ’ bracht de dagelijkse routine van [beoogd slachtoffer Dollar] in beeld en kwam zo achter zijn nieuwe adres. De verdachte kreeg tussentijds een terugkoppeling. Het was de verdachte bekend dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] de schutter zou zijn. Toen de beoogde chauffeur van de vluchtauto niet beschikbaar bleek, heeft de verdachte dit aan ‘ [bijnaam 1] ’ gemeld die zelf een chauffeur regelde, hetgeen de verdachte aan [medeverdachte 9] heeft doorgegeven. De verdachte stond op 13 juli 2014 zeer kort na het delict in nauw contact met [medeverdachte 9] , volgens de verdachte de opdrachtgever van de liquidatie, alsmede met de uitvoerders. De verdachte werd op de hoogte gesteld van het feit dat de telefoon van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] was gevallen (
‘hij heb hem ergens laten vallen'), dat de liquidatie had plaatsgevonden (
‘ik sprak hem toen het was gebeurd zei die is gebeurd’en
‘dsie hond is weg’), dat de vluchtauto in brand was gestoken (
‘waggie is gefikt’) en dat de gevallen telefoon weer gevonden was (
‘tillie hjebben ze gevonde’). Als de verdachte te horen krijgt dat de telefoon is gevallen instrueert hij [medeverdachte 9] niet naar deze telefoon te mailen en deze te wissen. Nadat bleek dat niet [beoogd slachtoffer Dollar] , maar de onschuldige [slachtoffer 3] was doodgeschoten, heeft de verdachte zich niet gedistantieerd van de uitvoerders, maar, integendeel, zich ingespannen om betaling te verkrijgen voor de chauffeur, en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] in eerste instantie gelijk weer ingeschakeld voor de verdere jacht op de doelwitten, waarbij [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ook
‘moet afmaken wat die moest doen’.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte geleverde bijdrage essentieel en onmisbaar was. Hij vervulde een sturende en coördinerende rol, zowel in de voorbereiding, als in de uitvoering en de afwikkeling van het delict. Dat de schutter niet [beoogd slachtoffer Dollar] maar [slachtoffer 3] heeft doodgeschoten, doet niets af aan het bij de verdachte aanwezige opzet op het gronddelict. Het beschermd belang van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het menselijk leven en het opzet van de verdachte was gericht op het doden van een mens.
Het hof acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

10.Theezeef (feit 4)

10.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in
bijlage VII, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 september 2014 omstreeks 12.40 uur is in een personenauto op de Pisuissehof in Amsterdam het lichaam van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] aangetroffen. De personenauto betrof een Volkswagen Polo (kenteken [kenteken 9] ) die sinds 19 augustus 2014 op naam van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] stond. Uit het (forensisch) onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] de voorafgaande nacht door vuurwapengeweld om het leven is gekomen. Hij is, zittend op de bestuurdersstoel van zijn auto, meerdere malen van achteren door het hoofd geschoten. Daarbij is het zeer waarschijnlijk dat de schutter zich op of (deels, met zijn arm) boven de linkerzijde van de achterbank heeft bevonden en eerst door de hoofdsteun van de bestuurdersstoel en daarna, nadat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] opzij was gezakt, tussen de voorstoelen door, heeft geschoten. Er lijkt geen sprake te zijn geweest van ander fysiek geweld voorafgaand aan zijn dood. Er zijn geen directe getuigen.
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] was in juni 2014 als verdachte aangemerkt in het onderzoek Himalaya, de liquidatie van [slachtoffer 1] in februari 2014. Het hof heeft in dat onderzoek vastgesteld dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] de schutter is geweest. Enige tijd na de dood van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is zowel het onderzoek Himalaya als het onderhavige onderzoek Theezeef gestaakt. Begin 2018 is het onderzoek Himalaya opnieuw geopend omdat het Openbaar Ministerie de beschikking kreeg over Ennetcomberichten.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – waaronder in het bijzonder de Ennetcomberichten en de eigen verklaring van de verdachte – staat voor het hof vast dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is geliquideerd, omdat hij voor met name de verdachte en [medeverdachte 9] een (groot) probleem was geworden. Zo had [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] nog geen twee maanden eerder, op 13 juli 2014, niet [beoogd slachtoffer Dollar] geliquideerd maar [slachtoffer 3] , en ook ontstond de verdenking dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] naar een rivaliserende groep was overgelopen en mogelijk mensen zou gaan verlinken. Hij werd bovendien gezien met mensen die op de verdachte aan het jagen waren. Om die reden moest – aldus de verdachte – [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] weg, geliquideerd worden.
Niet is komen vast te staan wie degene is geweest die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] heeft doodgeschoten en evenmin dat de verdachte bij de uitvoering van de liquidatie op 3 september 2014 feitelijke betrokkenheid heeft gehad.
10.2
Is de verdachte medepleger?
Het hof moet aldus de vraag beantwoorden of de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is geweest om een veroordeling voor het medeplegen van moord te kunnen dragen. Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde stelt het hof het volgende vast.
Na de vergismoord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014 hebben de verdachte en [medeverdachte 9] intensief contact met elkaar. Om 11.30 uur stuurt de verdachte aan [medeverdachte 9]
“Bro [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] heeft grote fout gemaakt serieus heel groot bro”.Om 21.33 uur bericht de verdachte aan [medeverdachte 9] dat het gedrag van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] hen in de problemen brengt. Een kwartier later stuurt [medeverdachte 9] aan de verdachte
“Ja bro deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro”. Later op de avond overleggen de verdachte en [medeverdachte 9] met elkaar over wat ze moeten doen. [medeverdachte 9] laat de verdachte weten dat dit tussen hen moet blijven. De verdachte schrijft dat hij
“fucking parra”op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is, stelt voor hem die dag en/of de dag erna nog een klus te laten doen en dan
“opkankeren”.
Op 24 juli 2014 stuurt [medeverdachte 9] aan de verdachte
“Bro heb je iemand verteld van fout want [bijnaam b medeverdachte 10] zegt net we hadden die fout niet mogen maken”.De verdachte reageert
“Fuck hem man bro (…) laat ons hier bijna dood gaan en alles”.
Uit de berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 9] in de weken daarna blijkt dat zij [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] nog inzetten voor klussen.
Uit berichten vanaf 20 augustus 2014 blijkt van groot wantrouwen van de verdachte en [medeverdachte 9] richting [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . [medeverdachte 9] meldt op 20 augustus 2014 aan de verdachte
“Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van [achternaam 1] is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken”. De verdachte heeft verklaard dat met ‘pap’ geld wordt bedoeld. De verdachte zet die avond zijn ‘neefje’ in om te kijken waar [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
(“ [(deel van) bijnaam b medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]”) is. In de daaropvolgende nacht, de vroege ochtend van 21 augustus 2014, laat [medeverdachte 8] aan de verdachte weten boos te zijn op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] (“
[bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ”). De verdachte stuurt hem in reactie daarop
“Ik ga zorgen dat hij weg gaat bro maak je niet druk om [bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ze laatste week iss geteld”. Die avond om 23.23 uur stuurt de verdachte aan [medeverdachte 9]
“Bro het is [bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] die met ze praat gwn vegen direct”. De verdachte heeft verklaard dat hij hiermee bedoelde dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] meteen dood moet. Ook maakt de verdachte aan [medeverdachte 8] duidelijk dat hij afstand moet houden van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] omdat hij is overgelopen naar de andere kant en hem, de verdachte, loopt te verraden.
Op 23 augustus 2014 maken de verdachte en [medeverdachte 9] concrete plannen om [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te vermoorden. Zo schrijft [medeverdachte 9] aan de verdachte:
“Zeg hem ook dat er 2 9mm met demp voor hem geregeld is (…)”en
“Gassen bro gelijk daarom ga hem lekker maken zodat ie komt”. Enkele minuten later schrijft de verdachte aan [medeverdachte 9] dat hij heeft gezegd dat er 2 9mm voor hem zijn geregeld. Ook bericht de verdachte aan [medeverdachte 9] dat het hem niets zou verbazen als [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
“ [bijnaam 2] gedaan heeft”, want hij heeft ineens weer geld. Het hof merkt op dat met “ [bijnaam 2] ” wordt bedoeld [naam 4] (bijnaam: [bijnaam 2] ), die op 18 augustus 2014 in Amsterdam is doodgeschoten en volgens de politie toentertijd ook tot de groep rondom [medeverdachte 11] behoorde. [medeverdachte 9] vraagt dan aan de verdachte:
“(…) hou hem warm zijn je mannen klaar (…)?”, waarop de verdachte reageert
“Eentje is klaar die mattie van me zou vandaag horen als die andere ook gaat dan gaan ze meteen”. [medeverdachte 9] schrijft vervolgens:
“Bro is heel makkelijk we sturen dat ie die dingen kan ophalen dan gaat ie meteen want hij is gierig ervoor toch en dan geven bro ze moer maar we’ll 100% moet je ze zeggen he hij moet loesoe”. De verdachte heeft verklaard dat met “geven” wordt bedoeld dat hij dood moet. De verdachte vraagt aan [medeverdachte 9] of er wel apparaten (wapens) zijn, waarop [medeverdachte 9] antwoordt dat [bijnaam a medeverdachte 6] (de medeverdachte [medeverdachte 6] ) die heeft. In de avond van 23 augustus 2014 worden dan de volgende berichten tussen [medeverdachte 9] en de verdachte gewisseld:
- [medeverdachte 9]
: “Bro zodra je niffo klaar is kunnen we (…) als je niffo kan dan klaar staan voor morgen dan mailen dat [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] die spullen kan ophalen ergens waar je niffo zegt en dan geven bro wat denk jij?”
- de verdachte:
“Precies zo zegt me niffo hij gaat me straks zeggen welke plek ergens nieuw sloten hoop alleen niet (…) dat die met iemand komt ofzo (…)”
- [medeverdachte 9] :
“(…) je niffo moet gewoon op afstand staan en kijken of hij met iemand komt zo ja dan moet ie gewoon afstand blijven en dan maak ik nieuwe afspraak”
-de verdachte:
“Oke bro had je hem al gesproken [verschrijving van bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] vandaag ofzo?”
- [medeverdachte 9] :
“ [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] bedoel je? Ja ik sprak hem (…) ik zei hem van die dingen toen vroeg hij of er iemand nieuws gedaan moest worden (…)”
- de verdachte:
“Oke bro als die maar komt morgen zo niet gwn voor ze deur”.
De verdachte heeft verklaard dat de “niffo” over wie in de berichten wordt gesproken, degene is die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] zou liquideren. Hij zou hem lokken en daarna doodschieten, met (een) wapen(s) dat/die bij “ [bijnaam a medeverdachte 6] ” ( [medeverdachte 6] ) lag(en).
Op 24 augustus 2014 rond 01.00 uur bericht de verdachte aan [medeverdachte 8] :
“Geef me kenteken van ze nieuwe auto en huis straat en huis nummer aub bro”en
“(…) laat niks merken aan die [bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] he voordat jullie wat verpesten”. De verdachte heeft verklaard dat hij met ‘ [bijnaam c medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ’ [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] bedoelde.
Op 3 september 2014 is [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] dood aangetroffen in zijn auto in Amsterdam-West, in de wijk Osdorp, net naast de wijk Nieuw Sloten. Zoals hiervoor vermeld, is van binnen in de auto geschoten.
Op 4 september 2014 hebben de verdachte en [medeverdachte 9] contact naar aanleiding van berichtgeving op de site van AT5 over de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] .
Om 16.44 uur schrijft [medeverdachte 9] :
“Bro zie je nou met zijn grote mond open doen de hele dag scotoe wist dat hij het was maar nu zien die gasten ook dat hij loog dat het gasten van de bijlmer waren”
Om 16.45 uur reageert de verdachte:
“Ja dat we’ll maar nu zien [bijnaam b medeverdachte 10] en [bijnaam c medeverdachte 1] het ook bro gaan ze we’ll pap trekken”.
Om 16.48 uur schrijft [medeverdachte 9] :
“Bro ik had al doorgegeven dat die man een keer voor me had gewerkt maar nu bij hun was en 1 van ons wou doen en dat hij als het goed is [bijnaam 2] heeft gedaan (…)”.
Om 16.49 uur reageert de verdachte:
“Aaai gelukkig bro drm hou ik van je tio”.
Om 18.32 uur stuurt [medeverdachte 9] :
“Krijgen weekend pap bro [bijnaam b medeverdachte 10] stuurde net dat op internet staat dat hij [bijnaam slachtoffer 1] had gedaan (…)”.
Een dag later stuurt [medeverdachte 9] :
“Bro we kunnen sowieso 25 delen door 3 dus dan heb je wat pap toch plus onze pap van maandelijkse moeten we ook krijgen”.
In de avond van 5 september 2014 heeft de verdachte dan contact met [medeverdachte 9] . Laatstgenoemde laat weten dat zijn broertje het er moeilijk mee heeft dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] dood is. De verdachte bericht dan aan [medeverdachte 9] :
“is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor”. [medeverdachte 9] antwoordt:
“Klopt bro dat zeg ik ook die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro”.
Op 9 september 2014 laat [medeverdachte 9] aan de verdachte weten
“(…) morgen ff kijken hoe jullie buit krijgen ok heb het al”.
Tot slot is er nog communicatie op 13 september 2014 tussen de verdachte en [medeverdachte 9] over de verdeling van telefoons die bij anderen in gebruik zijn. De verdachte bericht dan:
“ik weet niet welke ik moet afpakken want die 3 hebben ons gezegd over [bijnaam a medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en heb ze nog niks gegeven wou ze geven als ik van [bijnaam c medeverdachte 1] had gekregen anders gaan ze denken uhu geven hem info maar pakt me tel af snap je me”. De verdachte heeft verklaard dat “die 3” uit dit bericht de drie personen zijn die informatie over [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] hebben gegeven.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden het volgende af:
- na de moord op [slachtoffer 3] 13 juli 2014 is [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] voor de organisatie waartoe onder meer de verdachte en [medeverdachte 9] behoorden, een probleem geworden;
- de verdachte en [medeverdachte 9] worden door hoger geplaatsten in de organisatie medeverantwoordelijk gehouden voor de fout van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ;
- in augustus 2014 is er een liquidatiedreiging richting de verdachte, die daarvan op de hoogte is;
- na 20 augustus 2014 groeit het wantrouwen van de verdachte en [medeverdachte 9] richting [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Ze denken dat hij is overgelopen naar een rivaliserende groep en de verdachte vermoedt dat hij achter de liquidatie van [naam 4] (‘ [bijnaam 2] ’) zit, die – evenals de verdachte en [medeverdachte 9] – door de politie wordt gerekend tot de groep [medeverdachte 11] . [medeverdachte 9] heeft aan ‘die dikke’ laten weten dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is overgelopen en hoopt dat er geld beschikbaar wordt gesteld;
- de verdachte zet zijn ‘neefje’ in om [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] in de gaten te houden;
- de verdachte bericht op 21 augustus 2014 dat de laatste week van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is geteld en dat hij geliquideerd moet worden. Ook geeft hij aan dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] hem, de verdachte, loopt te verraden;
- op 23 augustus 2014 maken de verdachte en [medeverdachte 9] concrete plannen om [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te vermoorden. Het idee is om [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te lokken door te zeggen dat hij twee wapens krijgt en hem dan te vermoorden. De verdachte heeft de boodschap over de twee wapens ook daadwerkelijk aan [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] overgebracht;
- de verdachte is op 23 augustus 2014 bezig met het regelen van mensen die de liquidatie gaan uitvoeren en [medeverdachte 9] laat hem weten dat de wapens bij [medeverdachte 6] liggen;
- de verdachte en [medeverdachte 9] bespreken in de avond van 23 augustus 2014 dat het ‘morgen’ moet plaatsvinden, ergens in Nieuw Sloten, en dat als het niet zo loopt er een nieuwe afspraak moet worden gemaakt of hij gewoon voor zijn deur moet worden doodgeschoten;
- op 24 augustus 2014 vraagt de verdachte om het kenteken van de nieuwe auto en het adres van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ;
- op 3 september 2014 is [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] dood in zijn auto aangetroffen, in Osdorp, net naast Nieuw Sloten. Hij is doodgeschoten door iemand die achter hem in de auto zat;
- nadat de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] op 4 september 2014 in het nieuws is gekomen rekenen de verdachte en [medeverdachte 9] er op dat zij van hoger geplaatsten in de organisatie geld gaan krijgen voor de liquidatie. Enkele dagen later is de buit ook daadwerkelijk binnen;
- de verdachte en [medeverdachte 9] vinden dat het de eigen schuld van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is omdat hij hen heeft verraden. Zijn dood is een les voor anderen;
- op 13 september 2014 moet de verdachte nog mensen betalen die hem informatie over [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] hebben gegeven.
Op grond van het vorengaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten (onder wie in elk geval de schutter en [medeverdachte 9] ) is komen vast te staan. De intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte is zodanig geweest dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen.
De verdachte is, samen met [medeverdachte 9] , initiatiefnemer geweest voor de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Het motief daarvoor was persoonlijk: zij verdachten hem ervan te zijn overgelopen naar een rivaliserende groep en levensgevaar voor hen op te leveren. Zij hebben gezamenlijk een plan bedacht voor de liquidatie. Ze wilden [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] lokken en vervolgens door iemand anders laten doodschieten. De verdachte heeft een deel van de ‘lokboodschap’ overgebracht aan [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . De verdachte stond ook in contact met een beoogde schutter en informeerde naar wapens. Bovendien heeft hij gevraagd naar het nieuwe kenteken en adres van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , kennelijk om hem te kunnen lokaliseren. [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is geliquideerd terwijl hij in zijn auto zat, vanaf de achterbank. Er zijn geen sporen van fysiek geweld, wat past bij een onverwachte aanval. Met andere woorden, de wijze van tenuitvoerlegging past bij het plan dat de verdachte en [medeverdachte 9] hadden beraamd. Na de liquidatie bericht de verdachte dat het [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ’s eigen schuld was. Ook ontvangt hij geld voor de liquidatie en moet hij nog mensen betalen die hem informatie hebben verschaft.
De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] dood wilde en de chauffeur uit de zaak Dollar, volgens de verdachte [naam 5] , had gevraagd dat te doen. [naam 5] zou niet willen omdat hij niet zou zijn betaald voor de zaak Dollar, waarna de verdachte zijn handen eraf zou hebben getrokken. Volgens de verdediging is hiervoor steun te vinden in het dossier, namelijk in een berichtenwisseling tussen de verdachte en [medeverdachte 9] van 24 augustus 2014, meer in het bijzonder het bericht van de verdachte van 22.36 uur
“Rare gesprek he bro die man vertrouwt mij niet ofzo geef hem alles en toch wrm dit wrm dat echt vaag”.Volgens de verdediging slaat ‘die man’ terug op ‘neefje’ in een bericht van 16.34 uur (
“(…) ik heb net me neefje gestuurd kijken hoe en wat de plan is”). Deze uitleg van de verdachte zou worden ondersteund door de omstandigheid dat er na 24 augustus 2014 rond 01.36 uur geen berichten meer zijn die wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij het plannen en uitvoeren van de liquidatie op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Er zitten bovendien geen berichten in het dossier uit de periode na 24 augustus 2014. Er is pas weer een bericht van de verdachte op 4 september 2014, waarin hij een nieuwsbericht over de liquidatie doorstuurt. De verdediging heeft ter ondersteuning van de stelling dat de verdachte zijn handen eraf had getrokken PGP-berichten uit de periode tot 4 september 2014 aan het hof doen toekomen, waaruit blijkt dat er wel degelijk contact was tussen hem en onder andere [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] , maar dit niet over de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ging.
De verdediging heeft tot slot gesteld dat het ‘pap trekken’ waarover in de berichten wordt gesproken geen betrekking had op de liquidatie, maar op de maandelijkse betalingen die de verdachte in het kader van de criminele organisatie ontving.
Het hof overweegt dat de stelling van de verdachte dat met ‘die man’ ‘neefje’ wordt bedoeld uit een bericht van 6 uren eerder enkel is gebaseerd op de verklaring van de verdachte. Het is niet een conclusie die logischerwijs uit de berichten voortvloeit en evenmin uit de overige inhoud van het dossier. Het zou ook kunnen dat – zoals het Openbaar Ministerie stelt – met ‘die man’ [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] wordt bedoeld. Hetzelfde geldt voor de stelling van de verdachte dat uit het bericht van 22.36 uur moet worden afgeleid dat hij zijn handen eraf heeft getrokken. De tekst van dat bericht dwingt niet tot die conclusie en is voor meerderlei uitleg vatbaar. De omstandigheid dat er geen Ennetcomberichten in het dossier zitten uit de periode van 25 augustus 2014 tot en met 3 september 2014 disculpeert de verdachte evenmin. Uit de overige inhoud van het dossier, waaronder de eigen verklaringen van de verdachte, blijkt immers dat de verdachten ook van andere PGP-toestellen gebruik maakten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bijvoorbeeld verklaard dat hij in die dagen contact had met ‘ [bijnaam 1] ’. Ook deze berichten bevinden zich niet in het dossier.
Ten overvloede merkt het hof op dat de berichten uit de periode na 24 augustus 2014 die de verdediging aan het hof heeft doen toekomen ook zo zouden kunnen worden uitgelegd dat de gebruiker van 8oes op verzoek van de verdachte (4j9q) op de plaats delict is gaan kijken (
“Ja maak foto bro”,
“Politie is overal bro”,
“Ja als ik in de buurt ben gwn mt dese tell make tog”,
“Ja tuurlijk met deze en sturen met deze dan ziet niemand die foto gek”.
Wat betreft het ‘pap trekken’ stelt het hof vast dat er – zoals de verdediging stelt – inderdaad maandelijkse betalingen plaatsvonden door de organisatie aan onder andere de verdachte. Uit het dossier kan echter ook worden afgeleid dat er werd betaald als er iemand werd geliquideerd. Zo ontstonden er in de zaak Dollar problemen: de chauffeur wilde zijn geld, maar de organisatie wilde niet betalen
“regel is diegene die we moeten hebben en 100% anders word er niks betaald”.Naar het oordeel van het hof zijn die twee geldstromen zichtbaar rondom de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Het bericht van [medeverdachte 9] aan de verdachte van 20 augustus 2014 om 17.26 uur is moeilijk anders te begrijpen dan dat ‘pap trekken’ in verband wordt gebracht met [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Datzelfde geldt voor de kort op elkaar volgende berichten (16.44 uur tot en met 16.48 uur) van de verdachte en [medeverdachte 9] nadat de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] door AT5 naar buiten is gebracht. Op 5 september 2014 beschikt [medeverdachte 9] vervolgens kennelijk over geld en geeft aan dat ze sowieso 25 kunnen delen door 3
“dan heb je wat pap toch plus onze pap van maandelijkse moeten we ook krijgen”.Ook dat laat zich moeilijk anders begrijpen dan dat er naast de maandelijkse betalingen nog een andere bron van geld is.
Het hof concludeert dat het alternatieve scenario van de verdachte, inhoudende dat hij na het terugtrekken van de beoogde schutter zijn handen van de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] af heeft getrokken, niet alleen onwaarschijnlijk is tegen de achtergrond van het persoonlijke motief van de verdachte, zijn handelingen en de financiële afhandeling van de moord, maar door hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht ook niet aannemelijk is geworden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medepleger is van de moord op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] .

11.Deelname aan een criminele organisatie (feit 5)

Voor beantwoording van de vraag of de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie, zal het hof hierna de bestanddelen “organisatie” en “oogmerk van de organisatie” bespreken en vervolgens “deelneming aan de organisatie”.
11.1
Organisatie en oogmerk van de organisatie
11.1.1
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken (HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502 NJ 2008/559).
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen – waaronder de verklaringen van de [verdachte] – het volgende af.
Op 27 december 2013 heeft er een poging liquidatie plaatsgevonden op [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11] ). Daarna vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [medeverdachte 11] en personen rondom hem wraak willen nemen.
[medeverdachte 11] communiceert dan met name met [medeverdachte 10] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] , maar ook met [medeverdachte 12] . In de avond van 28 december 2013 zegt [medeverdachte 11] tegen [medeverdachte 12] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[medeverdachte 11] vraagt op 29 december 2013 aan [medeverdachte 9] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [medeverdachte 1] geeft op deze dag aan [medeverdachte 11] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [medeverdachte 10] geeft op 29 december 2013 aan [medeverdachte 11] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
In de periode hierna hebben liquidaties en voorbereidingen daarvan plaatsgevonden door personen die behoorden tot de groep rond [medeverdachte 11] . Dit volgt uit de aan de onderhavige zaak gelieerde deelonderzoeken Himalaya (naar aanleiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014 te Zaandam); Tienshan (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] in de periode juli/augustus 2014 te Amsterdam; Dollar (de vergismoord op [slachtoffer 3] op 13 juli 2014 te Amsterdam); Theezeef (de liquidatie van [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] op 3 september 2014 te Amsterdam) en Reek (voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 5] in oktober 2015 te Amsterdam).
Uit die onderzoeken blijkt een duidelijke rolverdeling tussen de betrokken personen. Er was sprake van opdrachtgevers, personen die slachtoffers observeerden en personen die zich bezig hielden met de uitvoering. Hieruit volgt op zichzelf genomen al dat sprake is geweest van een goed georganiseerde samenwerking.
De [verdachte] heeft op de terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2021 over de organisatie het navolgende verklaard:
“Er was een organisatie die zich bezig hield met het plegen van liquidaties, voorbereidingen daarvan en vuurwapenbezit. [medeverdachte 9] had een leidinggevende rol in deze organisatie, maar toen [medeverdachte 11] nog leefde stond hij boven [medeverdachte 9] . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en [medeverdachte 5] behoorden, naast anderen, ook tot de organisatie. Dat geldt ook voor mij.”
11.1.2
Financiële notities
Een ondersteuning voor de aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband kan bovendien worden gevonden in de onder [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangetroffen financiële notities. Daaruit blijkt dat er niet alleen bedragen aan leden van de organisatie worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Onder [medeverdachte 2] is de navolgende financiële notitie aangetroffen:
[…]
Over deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), heeft de [verdachte] verklaard dat deze met de organisatie te maken heeft en een boekhouding betreft. Naast een overzicht van betalingen aan personen, is daarin ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
De in de notitie genoemde bijnamen horen bij de volgende personen:
- [bijnaam medeverdachte 9] : [medeverdachte 9]
- [bijnaam a medeverdachte 2] : [medeverdachte 2]
- [bijnaam a verdachte] : [verdachte]
- [bijnaam b medeverdachte 6] : [medeverdachte 6]
- [bijnaam c medeverdachte 1] : [medeverdachte 1]
De [verdachte] heeft verklaard dat hij een maandelijks inkomen kreeg van de organisatie. Dat was eerst €2.500,- per maand en is later €3.000,- per maand geworden. Andere leden van de organisatie kregen ook een dergelijk inkomen. Naast een maandelijks inkomen en PGP’s regelde de organisatie voor de leden ook huisvesting, wapens, kogelwerende vesten en pantserauto’s.
Het oogmerk van de organisatie blijkt, naast voornoemde deelonderzoeken en PGP-berichten, ook uit de navolgende
‘To Do’lijst en een aangetroffen notitie.
11.1.3
Dodenlijst
In het op 7 juni 2015 onder [medeverdachte 6] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’), [slachtoffer 5] (‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’), [beoogd slachtoffer Dollar] en de broers [achternaam 1] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 2] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[beoogd slachtoffer Dollar] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar.
[slachtoffer 5] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek.
Uit politieonderzoek is gebleken dat alle op de lijst genoemde personen contacten zijn dan wel deel uitmaken van een groep personen die bekend staan als criminele opponenten van de groep [medeverdachte 11] . Ook de daarbij genoemde adressen zijn direct of indirect te relateren aan criminele personen en/of familieleden daarvan.
11.1.4
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [medeverdachte 2] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek [bijnaam b medeverdachte 1] ’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [achternaam 1] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 5] (‘die bolle’). [medeverdachte 1] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres2] @luxberry.cc. Het hof acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [verdachte] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [verdachte] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [verdachte] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van [bijnaam c medeverdachte 1] wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
11.1.5
Conclusie
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat er gedurende de ten laste gelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet tot het oogmerk van de organisatie ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
11.2
Deelneming aan de organisatie
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte als deelnemer kan worden aangemerkt aan de tenlastegelegde criminele organisatie.
Beoordelingskader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor “deelneming” voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225).
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122).
De verdachte
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de zaaksdossiers Himalaya, Tienshan, Dollar en Theezeef, alsmede uit de eigen bekennende verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft dit feit voorts bekend en heeft in hoger beroep onder meer verwezen naar de eerdere verklaringen die hij hierover heeft afgelegd. Bij de rechtbank op de terechtzitting van 25 oktober 2021 heeft hij hierover verklaard:
“Er was een organisatie die zich bezig hield met het plegen van liquidaties, voorbereidingen daarvan en vuurwapenbezit. [medeverdachte 9] had een leidinggevende rol in deze organisatie, maar toen [medeverdachte 11] nog leefde, stond hij boven [medeverdachte 9] . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en [medeverdachte 5] behoorden, naast anderen, ook tot de organisatie. Dat geldt ook voor mij.
Ik regelde onder andere dat er auto’s werden gestolen, die bij het observeren van de beoogde doelwitten (het spotten) en/of bij het plegen van de liquidaties werden gebruikt. Als dat werd gevraagd, werden deze auto’s met een jerrycan (met benzine) en een aansteker geleverd, zodat de auto na de liquidatie gelijk in brand kon worden gestoken.
Ik heb het PGP-toestel met daaraan gekoppeld het e-mailadres 4j9q (een adres van Ennetcom) van [medeverdachte 9] gekregen. Naast van Ennetcom werden er ook e-mailadressen van in elk geval ‘public pgp’, en misschien ook wel ‘pgp safe’, gebruikt. Dit was om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren.
Ik kreeg een maandelijks inkomen van de organisatie. Dat was eerst € 2.500,- per maand, maar dat is later € 3.000,- per maand geworden. Andere leden van de organisatie kregen ook een inkomen.
De organisatie had de beschikking over wapens. Die konden zo worden geregeld. Er waren ook kogelwerende vesten en pantserauto’s.
Er bestonden zogenoemde dodenlijsten. Volgens mij stond iedereen uit de groepering rond [naam 6] wel op die lijsten, inclusief [slachtoffer 5] , alias ‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’. Er is ook over gesproken om de broers [achternaam 1] iets aan te doen.”
Reeds gelet op deze, bekennende, verklaring van de verdachte en gezien zijn aandeel in de liquidaties van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] acht het hof ook de ten laste gelegde deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend bewezen.
Net als de rechtbank hecht het hof eraan nog op een aantal zaken de aandacht te vestigen.
Adresboek 4j9q
De verdachte maakte gebruik van het PGP-toestel met daaraan gekoppeld het e-mailadres 4j9q. Uit het adresboek van dit adres blijkt dat dit adres (‘Eigen/own’) op 19 december 2013 is opgeslagen. Nadien zijn in dit adresboek (onder andere) een of meer e-mailadressen van de volgende personen opgeslagen: [medeverdachte 9] (‘ [bijnaam medeverdachte 9] ’ en ‘Bro’), [medeverdachte 12] (‘ [bijnaam medeverdachte 12] ’), [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam d medeverdachte 2] ’), [medeverdachte 6] (‘bro’), [medeverdachte 10] (‘ [bijnaam b medeverdachte 10] ’), [medeverdachte 11] (‘ [bijnaam medeverdachte 11] ’), [medeverdachte 7] (‘Niffo’) en [medeverdachte 1] (‘ [bijnaam c medeverdachte 1] ’).
De verdachte was aldus in de positie om rechtstreeks contact op te nemen met vele andere leden van de organisatie, waaronder in het bijzonder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 10] , die volgens het Openbaar Ministerie (requisitoir, pagina 77) leiders van de organisatie waren.
In het dossier zitten ook berichtenwisselingen tussen respectievelijk de verdachte en [medeverdachte 11] , uit maart 2014, en de verdachte en [medeverdachte 10] , uit maart, augustus en september 2014. Deze berichten hebben duidelijk op het criminele samenwerkingsverband betrekking.
Enkele opvallende berichten uit september 2014
Op 13 september 2014 om 17.15 uur zegt de verdachte tegen [medeverdachte 9] :
‘Awo bro hoe is het dan (…) ik heb nu iemand weer in me groepje die veel info heeft bro en weet waar veel chillen (…) en hij kent zee ook allemaal van gezicht en weet waar [bijnaam slachtoffer 5] chilt en kent [achternaam 1] ook goed en wilt mee werken met me (…)’.
Op 14 september 2014 om 15.14 uur zegt de verdachte tegen [medeverdachte 9] :
‘Ja man moeten gas door geven eenigste [bijnaam slachtoffer 5] en [deel van achternaam 1] bro [bijnaam slachtoffer 2] marokko [voornaam 1] ook hun blijven daar denk ik is ze te heet geworden onder de voeten want hun. Waren bijna [bijnaam 5] (…)’.
Op 17 september 2014 om 15.13 uur zegt de verdachte tegen [medeverdachte 1] – nadat laatstgenoemde hem had aangesproken over het pakken van een telefoon voor iemand die info zou geven:
‘Klopt heb nu 3 pgps 1 ennet bro 1 pgp is voor die jongen die die autos haalt 1 tje voor die weet waar die [bijnaam slachtoffer 2] is 1 tje die weet waar [bijnaam slachtoffer 5] weer is en die ennet is bij die buurjongen van die broers [voornaam 2] dat als die ze ziet zegt die het meteen’.
Als [medeverdachte 1] hem vervolgens nader aanspreekt, zegt de verdachte om 15.26 uur:
‘Je hebt gelijk bro snap je ben zo gefocust op die honden wil ze echt weg hebben en die gene kan er voor zogen daarom dacht ik zo bro’.
Onderzoek Reek
In het eerder aangehaalde onderzoek Reek heeft op 3 oktober 2015 een observatie plaatsgevonden op [slachtoffer 5] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren.
De verdachte heeft bij de rechtbank op de terechtzitting van 25 oktober 2021 hierover het volgende verklaard:
“Het klopt dat het doel was om [slachtoffer 5] , alias ‘ [bijnaam slachtoffer 5] ’, te liquideren.
Ik had op 3 oktober 2015 contact met iemand in de sporthal. Diegene vertelde mij wat [slachtoffer 5] droeg, wat voor kleding hij aan had. Ik stuurde die informatie door naar [medeverdachte 2] en een andere persoon, die in het dossier wordt aangeduid als ‘ [bijnaam 4] ’, de vermoedelijke schutter.
De schutter zou met een motorscooter wegkomen. Ik had die motorscooter geregeld.”
De verdachte stuurde de informatie door via het e-mailadres [e-mailadres1] @publicpgp.com. De berichten van de verdachte aan [medeverdachte 2] hielden onder meer het volgende in:
- ‘Mail dit aub ook aan hem bro voordat die verkeerd doet. Blauwe adidas trainings pak. Adidas schoenen. Loui vuiton tasje. Hij is dikke jongen. Ik heb hem ook al gezegd 3 keer voor zekerheid’
- ‘Heb je hem gezegd bro want hij kan elke moment na buiten komen’.
De berichtenwisseling tussen de verdachte en ‘ [bijnaam 4] ’, de schutter, hield onder meer het volgende in:
- de verdachte:
‘(…) ik zei hij is er bro en hij komt lopen bro nog beter dan scooter of loopt na auto of loopt weg’
- ‘ [bijnaam 4] ’:
‘Ik sta voor deur op die brug ik zie iedereen die naar buite kom bro’
- de verdachte:
‘Oke bro is goed hij is niet te missen hij is dik met trainingspak bro (…)’.
Op 4 oktober 2015 beklaagt de verdachte zich over het misgaan van de liquidatie. Zo zegt hij tegen [medeverdachte 2] :
‘(…) geen tijd voor die onzin man of gaan of niet elke keer iets man wordt er niet goed van nu is die waggie ook weer weg (…) elke keer iets geen speel tijd’.
Onderzoek 26Sassenheim
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres2] @luxberry.cc.
Dat de verdachte de gebruiker is geweest van dit adres baseert het hof in de eerste plaats op het gegeven dat meerdere contacten van dit adres, het adres hebben opgeslagen als ‘ [bijnaam a verdachte (andere schrijfwijze)] , ‘ [bijnaam c verdachte] ’ of ‘ [bijnaam a verdachte] ’. Dit zijn bijnamen van de verdachte.
In de tweede plaats wordt in sommige berichten gesproken over ‘ [bijnaam 3] ’. Daarbij wordt op enig moment ook een 06-nummer vermeld. In een ander bericht wordt gesproken over ‘ [voornaam van naam 8] ’. ‘ [bijnaam 3] ’ is een bijnaam van [naam 7] . Het 06-nummer kan in verband worden gebracht met [naam 8] . Zowel [naam 7] als [naam 8] zijn bekende contacten van de verdachte.
Tot slot baseert het hof de identificatie van de verdachte als de gebruiker van dit adres op de (overige) inhoud van de berichten, uit mei 2016, die naadloos aansluiten op waar de verdachte zich eerder – in het kader van de criminele organisatie – mee bezig hield.
In mei 2016 ging de zoektocht naar de beoogde doelwitten van de organisatie kennelijk onverminderd door.
Het hof acht bewezen dat de verdachte vanaf 1 december 2013 (de maand waarin de 49jq in gebruik werd genomen en de eerste aanslag op [medeverdachte 11] werd gepleegd) tot en met 31 mei 2016 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.

12.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 (Himalaya)
Primair
hij op 20 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met vuurwapens, kogels op die [slachtoffer 1] afgevuurd, waardoor die [slachtoffer 1] meermalen in zijn hoofd werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2 (Tienshan)
hij in de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer 2] , opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven (zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
- een GPS-baken/een Track and Trace-systeem en een laptop en een mobiele telefoon (voor het uitlezen van de data van dat GPS-baken/Track and Trace-systeem) en
- een van diefstal afkomstige auto en
- PGP-toestellen,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3 (Dollar)
Primairhij op 13 juli 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, die later bleek te zijn [slachtoffer 3] , van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- zich met een vuurwapen naar voornoemde [slachtoffer 3] bewogen en
- ( vervolgens) met een vuurwapen schoten afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 3] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
Feit 4 (Theezeef)
Primair
hij op 3 september 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader(s), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) kogels in en/of door het hoofd van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] geschoten, tengevolge waarvan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is overleden;
Feit 5 (criminele organisatie)
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en (onder andere)
* [medeverdachte 9] en
* [medeverdachte 2] en
* [medeverdachte 6] en
* [medeverdachte 5] en
* [medeverdachte 7] en
* [medeverdachte 10] en
* [medeverdachte 1] en
* [medeverdachte 4] en
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapen(s) en/of munitie).
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in
bijlagen III tot en met VIIIbij dit arrest zijn vervat.

13.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde levert
telkensop:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

14.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

15.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De verdediging heeft bepleit om geen levenslange gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het huidige uitvoeringsbeleid van een levenslange gevangenisstraf tekortkomingen kent en daarom niet voldoet aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De verdediging heeft verzocht om, mede gelet op de proceshouding van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden (zoals die zijn beschreven in een opgemaakt voorlichtingsrapport van Forensisch Maatwerk), een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat de verdachte toekomstperspectief heeft.
15.1
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan drie moorden en de voorbereiding van een moord. Daarbij heeft de verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het betreft hier buitengewoon ernstige feiten.
15.1.1
De moord op [slachtoffer 1]
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 1] in de vroege ochtend op straat in Zaandam doodgeschoten. Het slachtoffer werd beschoten terwijl hij in zijn auto zat. Toen het slachtoffer uit zijn auto op de grond viel werd er, terwijl hij daar weerloos lag, nog een aantal keer van zeer korte afstand in de richting van zijn hoofd geschoten. Dit weerzinwekkende handelen heeft plaatsgevonden in een woonwijk waarbij enkele getuigen de schietpartij van (zeer) dichtbij hebben gezien. Veel omwonenden hebben de schietpartij gehoord. [slachtoffer 1] was nog maar 30 jaar oud en had een partner en een zoontje.
Zowel de voorbereiding als de uitvoering van de moord heeft op een professionele wijze plaatsgevonden. Zo hebben in de dagen voorafgaand aan de moord meerdere observaties plaatsgevonden en zijn er voorverkenningen van de uiteindelijke plaats delict geweest. Bij de moord is met twee vuurwapens geschoten; met een semiautomatisch werkend pistool en een machinepistool. De schutter en een mededader zijn daarna gevlucht in een gereed staande auto die vervolgens in Amsterdam in brand is gestoken. Hierna heeft de mededader aan de verdachte het bericht “
broer het is geklaart” gestuurd.
Zoals hiervoor is overwogen, was de verdachte een medepleger van deze moord. De verdachte heeft met zijn gedragingen een cruciale rol vervuld.
15.1.2
De moord op [slachtoffer 3]
Vijf maanden na deze meedogenloze daad heeft de verdachte een cruciale rol vervuld bij de moord op [slachtoffer 3] . Laatstgenoemde werd in de nacht van 13 juli 2014 in een woonwijk in Amsterdam doodgeschoten met een (semi) automatisch wapen. Hij kwam nietsvermoedend terug van een avondje voetbal kijken met zijn broer bij een vriend. De schutter heeft gewacht tot [slachtoffer 3] zijn auto parkeerde en heeft vervolgens met een (semi) automatisch wapen, nietsontziend, meerdere kogels op hem afgevuurd.
[slachtoffer 3] was ook nog maar 30 jaar oud en ook hij had een partner en een zoontje. Hij had niets met criminaliteit te maken en was dan ook niet het beoogde slachtoffer; dat was [beoogd slachtoffer Dollar] . Als de verdachte in de ochtend van 13 juli 2014 tot de ontdekking komt dat de verkeerde persoon is doodgeschoten, spreekt hij de hoop uit dat het slachtoffer dan in ieder geval nog een broer van [beoogd slachtoffer Dollar] is. De verdachte baalt en schrijft: “
verheugde me echt er op”. Uit de verdere berichten blijkt evenmin van enig berouw bij de verdachte over het feit dat een onschuldig persoon het leven heeft moeten laten. Nog diezelfde dag wordt de jacht op [beoogd slachtoffer Dollar] onverminderd voortgezet.
15.1.3
De voorbereiding van de moord op [slachtoffer 2]
Omstreeks diezelfde periode heeft de verdachte samen met anderen de moord op [slachtoffer 2] , de neef van [slachtoffer 1] , voorbereid.
Ook hierbij is sprake van een uitvoering met een professioneel karakter. Onder de auto van het slachtoffer was een
trackergeplaatst om het slachtoffer te kunnen volgen. Verder werd gebruik gemaakt van een gestolen auto en werd door de verdachte en de mededaders gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te communiceren. Daarbij is de manier waarop in de PGP-berichtenwisseling van met name de verdachte met [medeverdachte 7] over een mensenleven wordt gesproken ronduit schokkend. Zo schrijft de verdachte:
“deze hond moet weg”en “
zit helemaal te stressen die kk hond slaapt gwn elke dag ergens anders”en
“eerst moet die hond eraan” en “Bro niet te laat gaan aub gas geven op die neger”.
Verder was er een schutter geregeld die in ieder geval in de avond/nacht van 24 op 25 juli 2014 klaar stond. Dat het beperkt is gebleven tot de voorbereiding van een liquidatie en destijds niet een daadwerkelijke liquidatie heeft plaatsgevonden is geenszins te danken aan de verdachte maar aan het feit dat het beoogde slachtoffer die avond/nacht niet kwam opdagen en later het GPS-baken onder zijn auto heeft gevonden.
15.1.4
De moord op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4]
Kort hierna is de verdachte betrokken geweest bij de moord op [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] . Het slachtoffer is in de nacht van 2 op 3 september 2014 in een woonwijk in Amsterdam door vuurwapengeweld om het leven gekomen. Hij is, zittend op de bestuurdersstoel van zijn auto, meerdere malen van achteren door het hoofd geschoten.
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] was lid van de criminele organisatie waartoe ook de verdachte behoorde. Hij was ten tijde van de moord nog maar 26 jaar oud. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is vermoord, omdat het vermoeden bestond dat hij naar de rivaliserende groep was overgelopen. Ook van deze moord was de verdachte een medepleger.
15.1.5
Criminele organisatie
De liquidaties van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] , alsmede de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] , hebben plaatsgevonden in het kader van de criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde.
Deze criminele organisatie was gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn voornoemde drie afzonderlijke liquidaties gepleegd. Daarnaast zijn er, in het kader van de organisatie, voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 2] , [beoogd slachtoffer Dollar] en [slachtoffer 5] . Daarbij kwam het soms heel dicht bij een uitvoering, maar kwam het vervolgens door toeval of fouten niet tot een voltooiing. Personen die destijds aan de dood ontsnapten moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Er werden personen ingezet om de doelwitten te observeren en personen die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden en over de hoogte van het daarvoor te betalen bedrag. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn. De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd zijn, tot slot, als extreem gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, vaak in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
De verdachte heeft bijna twee en een half jaar deelgenomen aan deze organisatie. De verdachte had daarin een zeer actieve en belangrijke rol en ontving daarvoor een maandelijks inkomen. Uit de zaaksdossiers Himalaya, Tienshan, Dollar en Theezeef komt naar voren dat de verdachte een spilfunctie binnen de criminele organisatie vervulde en als moordmakelaar fungeerde.
15.1.6
Ernst van de feiten
Het behoeft geen betoog dat liquidaties voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Door dit misdrijf wordt een persoon weggerukt uit het leven en wordt ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. De meedogenloosheid waarmee de onderhavige moorden op de openbare weg, met zware vuurwapens, zijn gepleegd, komt daar nog bij. De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in georganiseerd verband en op professionele wijze uitgevoerd. De feiten hangen bovendien samen met de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren plaats heeft gevonden in een conflict tussen twee groeperingen in de onderwereld. Daarbij lijkt een mensenleven voor deze groeperingen van geen enkele waarde te zijn. Deze golf van liquidaties veroorzaakt grote onrust in de samenleving. Te meer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld waarbij nietsvermoedende burgers niet alleen ongewild betrokken raken maar zelfs slachtoffer worden. Het is ontluisterend dat de verdachte, behorend tot één van deze twee groeperingen, met zijn organisatie op deze manier over leven en dood denkt te kunnen beschikken. Het achterliggend motief lijkt in alle gevallen macht, wraak en/of status te zijn. Kennelijk is dit voor de verdachte meer waard dan een mensenleven.
Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen de hiervoor genoemde drie slachtoffers van het leven beroofd maar heeft de verdachte ook onherstelbaar leed, verdriet en pijn toegebracht aan de partners, kinderen, overige familieleden en andere nabestaanden van de slachtoffers. Hiervan hebben de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op indrukwekkende wijze getuigd in hun ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen; het gemis is groot. De nabestaanden moeten leven met het enorme gemis en met de wetenschap op welke gruwelijke wijze hun dierbare om het leven is gebracht. De partners van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn bovendien na de schietpartij geconfronteerd met het lichaam van hun partner. Dit kan niet anders dan een onvoorstelbaar schokkende confrontatie zijn geweest. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] laten beiden een jonge zoon achter. Zij zullen door toedoen van de verdachte opgroeien zonder hun vader.
15.1.7
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld tot onder meer gevangenisstraffen.
Weliswaar is de verdachte niet eerder voor feiten als de onderhavige met justitie in aanraking gekomen, maar uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij reeds in april 2002, als 14-jarige, door de meervoudige kamer voor geweldsdelicten tot deels onvoorwaardelijke jeugddetentie is veroordeeld.
Naast dit strafblad van de verdachte, geeft ook het onderhavige strafdossier reden tot ernstige zorg over de persoon van de verdachte. De wijze waarop de verdachte in de berichten communiceert is nietsontziend en gewetenloos.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het door de verdediging ingebrachte voorlichtingsrapport van Forensisch Maatwerk waarin onder meer wordt weergegeven dat er (meer) zicht is verkregen op de ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt welke nader wordt beschreven in het rapport.
Tot juni 2021 heeft de verdachte zich nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Bij enkele pro forma zittingen bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij niets met de feiten te maken zou hebben. Nadat het Openbaar Ministerie op 25 mei 2021 het requisitoir had gehouden en een levenslange gevangenisstraf had gevorderd, heeft de verdachte aangegeven alsnog een “bekennende” verklaring te willen afleggen. De verdachte heeft vervolgens in de maand juni 2021 verklaringen afgelegd bij de politie, waarover hij op 25 oktober 2021 door de rechtbank is bevraagd.
In hoger beroep heeft de verdachte ter zitting van 16 december 2022 verklaard aanvullend te willen verklaren. Nadat door het hof de gelegenheid was gegeven dit bij de politie te doen heeft de verdachte hiervan afgezien. Bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft de verdachte uitgebreid antwoord gegeven op hem gestelde vragen. Hoewel het de verdachte moet worden nagegeven dat hij is gaan verklaren en dat dat zeker in dit soort zaken uitzonderlijk kan worden genoemd, moet het hof ook constateren dat de verdachte uiteindelijk niet veel meer heeft gezegd dan op basis van het voorhanden dossier al bekend was. Bovendien heeft de verdachte, zoals hiervoor is gebleken, zijn rol op onderdelen ten onrechte kleiner gemaakt.
Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat de verdachte aan de nabestaanden van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] excuses heeft aangeboden en bereidheid heeft getoond hen openheid te geven over vragen die bij hen mochten spelen. Het hof wil uitgaan van de oprechtheid daarvan. Daarnaast heeft de verdediging de aanvankelijke bezwaren tegen de vorderingen van de benadeelde partijen laten vallen.
Desondanks kan het hof niet voorbij gaan aan de buitengewone ernst en de hoeveelheid van de gepleegde feiten.
15.1.8
Strafmaat
In het licht van al het voorgaande komt het hof tot de volgende conclusie.
De verdachte heeft zich aan drie voltooide liquidaties en de voorbereiding van een liquidatie schuldig gemaakt. Deze feiten vonden plaats in het kader van de criminele organisatie waarvan de verdachte deel uitmaakte. Voor moord kan een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. De verdachte heeft zodanig grensoverschrijdend gehandeld dat deze straf in beeld komt. Een tijdelijke gevangenisstraf, ook de maximale onder de nieuwe VI-regeling, doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven.
De op te leggen straf dient in de eerste plaats ter vergelding van het feit dat de verdachte de slachtoffers het meest fundamentele recht van een mens, het leven, heeft ontnomen. De straf dient ook ter vergelding van het leed dat de verdachte de nabestaanden van de slachtoffers heeft aangedaan. Verder heeft de op te leggen straf als doel anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dit soort ernstige vormen van excessief geweld.
Gelet op dit alles kan de door de verdediging aangevoerde positieve ontwikkeling die inmiddels bij de verdachte zou hebben plaatsgevonden, niet tot strafmatiging leiden.
Concluderend komt het hof dan ook tot het oordeel dat in deze zaak uitsluitend het opleggen van een levenslange gevangenisstraf aan de orde kan zijn.
15.1.9
Tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM
De verdediging heeft bepleit om geen levenslange gevangenisstraf op te leggen, omdat door tekortkomingen in de gratieprocedure in de praktijk onvoldoende perspectief op gratie en verlof is. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het huidige beleid op dat vlak niet voldoet aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:600) bepaald dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM, omdat het Nederlands recht door de regelgeving over de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf en in het bijzonder het Besluit Adviescollege levenslanggestraften een stelsel van herbeoordeling kent op grond waarvan in zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van een levenslange gevangenisstraf.
Op welke manier dit stelsel van herbeoordeling in de praktijk wordt toegepast zal zich in de toekomst verder uitkristalliseren. Er kan thans niet worden gesteld dat de huidige praktijk strijd oplevert met het verbod op onmenselijke bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM. In de zowel door de verdediging als door het Openbaar Ministerie aangehaalde conclusie van Advocaat- Generaal Spronken van 14 november 2023 [2] wordt op dit punt onder meer overwogen:
“11.4.4 Het in deelklacht (v) vervatte argument dat uit de evaluatie van het BAL (
hof: het Besluit Adviescollege levenslanggestraften)blijkt dat de re-integratiefase tekortkomingen kent en in de huidige opzet haar doel niet kan dienen, betekent niet zonder meer dat de huidige procedure van tenuitvoerlegging en herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met art. 3 EVRM.
(…)
De Hoge Raad deed in zijn arresten van 23 mei 2023 het middel waarin werd geklaagd dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met art. 3 EVRM af op de voet van art. 81 lid 1 RO.
11.4.5
Bij deze stand van zaken meen ik dat het oordeel van het hof dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte niet in strijd is met art. 3 EVRM niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat de strafoplegging evenmin onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is.
11.4.6
Dat wordt anders indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf de facto nooit eerder wordt verkort. Dat is immers een omstandigheid die van betekenis zal zijn bij de beantwoording van de vraag of een levenslange gevangenisstraf verenigbaar is met art. 3 EVRM. We zijn (nog) niet zo ver dat we dit zouden kunnen aannemen.”
Ook hieruit volgt dat er geen reden is aan te nemen dat de huidige procedure van tenuitvoerlegging en herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 EVRM. Bovendien bestaat voor levenslanggestraften de mogelijkheid om de wijze waarop de straf daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd, ook voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat die tenuitvoerlegging plaatsvindt in overeenstemming met artikel 3 EVRM.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Het hof zal aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf opleggen.
15.1.10
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft verzocht, indien het hof tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf komt, een persoonlijkheidsonderzoek te laten plaatsvinden.
De verdediging heeft daarbij gewezen op het Tweejaarbericht van 23 april 2023 opgesteld door het Adviescollege Levenslanggestraften (ACL) waaruit volgt dat na oplegging van de levenslange gevangenisstraf bij de levenslanggestrafte nader onderzoek wordt gedaan naar de recidivekans, een zogenaamde nulmeting. De verdediging heeft gesteld dat dit onderzoek vaak 2 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt en dat bepleit wordt dit eerder te doen. Het is dan ook noodzakelijk om nu een persoonlijkheidsonderzoek te laten plaatsvinden, aldus de verdediging.
Het hof wijst dit verzoek af en overweegt daartoe als volgt.
Het ACL adviseert de Minister voor Rechtsbescherming op diens verzoek 25 jaar na de datum waarop de levenslanggestrafte in verzekering is gesteld over het al dan niet starten met re-integratieactiviteiten. Daarbij staat de vraag centraal of iemand in het licht van de te hanteren criteria kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. De persoonlijkheidsonderzoeken die in dat kader plaatsvinden zien dus onder meer op een risico-inschatting in het kader van een mogelijke re-integratie.
Zoals eerder – bij afwijzende beslissing van dit hof van 21 december 2022 – is overwogen is een persoonlijkheidsonderzoek in het strafrecht in beginsel bedoeld om inzicht te krijgen in de persoon van de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen ter toetsing van de toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het feit (artikel 39 Sr). Dat inzicht is van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Tegen de achtergrond van de hiervoor geformuleerde vragen is het hof, gelet op de gegeven onderbouwing, van oordeel dat de noodzaak van het verzochte onderzoek niet is gebleken, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15.1.11
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Eerste aanleg
Het hof is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 11 april 2018, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de termijn van 16 maanden is overschreden.
Het hof is echter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcomberichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
Het hof acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren gerechtvaardigd. Dit betekent dat de redelijke termijn in beginsel met 9 maanden is overschreden, te weten de periode tussen 11 april 2021 en 19 januari 2022.
De rechtbank zou in eerste instantie echter uitspraak doen op 30 augustus 2021. Het is enkel aan de verdachte te wijten dat de uitspraakdatum is verschoven, nu de verdachte pas ná het requisitoir inhoudelijke verklaringen is gaan afleggen, hetgeen tot de nodige vertraging heeft geleid. Met de rechtbank is ook het hof van oordeel dat deze vertraging voor rekening van de verdachte komt. Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met 4,5 maand is overschreden.
Hoger beroep
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 31 januari 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 22 december 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met iets minder dan 7 maanden.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. Aan de verdachte zal echter een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Deze straf leent zich niet voor compensatie. Gelet hierop volstaat het hof met de vaststelling dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.

16.Vorderingen van de benadeelde partijen

16.1
Inleidende overwegingen
In het onderzoek
Himalayahebben de partner, het minderjarige kind, de moeder en twee zussen van het slachtoffer [slachtoffer 1] , door tussenkomst van mr. A.J.J.G. Schijns als hun gemachtigde, schadevergoeding gevorderd van de verdachte.
In het onderzoek
Tienshanheeft het slachtoffer [slachtoffer 2] , door tussenkomst van mr. F.A. ten Berge als zijn gemachtigde, schadevergoeding gevorderd van de verdachte.
In het onderzoek
Dollarhebben de partner en het minderjarige kind van het slachtoffer [slachtoffer 3] , door tussenkomst van mr. R.A. Korver als hun gemachtigde, en de moeder van het slachtoffer, door tussenkomst van mr. N.J. Hoogenboom als haar gemachtigde, schadevergoeding gevorderd van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat het zich realiseert dat de gewelddadige dood van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ernstige en ingrijpende gevolgen voor de levens van de nabestaanden hebben gehad. Het is dan ook begrijpelijk dat de benadeelde partijen in dit strafproces vorderingen tot vergoeding van geleden schade hebben ingediend. Het hof benadrukt echter dat het bij de beoordeling van deze vorderingen is gebonden aan de regels die hiervoor gelden in het burgerlijk recht.
Het hof zal hieronder eerst het toepasselijke juridisch kader schetsen, waarna de verschillende vorderingen per onderzoek zullen worden besproken en beoordeeld.
16.2
Juridisch kader
Artikel 51f, eerste lid, Sv bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Dit betreft het directe slachtoffer.
Hiernaast biedt de wet ook de mogelijkheid aan bepaalde personen die geen rechtstreekse schade hebben geleden, een bepaalde vordering in te dienen. Artikel 51f, tweede lid, Sv bepaalt namelijk dat – voor zover hier van belang – de nabestaanden van een slachtoffer dat ten gevolge van een strafbaar feit is overleden, zich als benadeelde partijen in het strafproces kunnen voegen ter zake van vorderingen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud (artikel 6:108, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW)), alsmede vorderingen tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging (artikel 6:108, tweede lid, BW).
Voor vergoeding van eventuele andere materiële schade aan deze personen, als ook immateriële schade wegens het verdriet vanwege het gemis van een dierbare, bood de wet in 2014 geen mogelijkheden. Het hof merkt in dit verband op dat de Wet Affectieschade eerst op 1 januari 2019 in werking is getreden en dat deze wet uitdrukkelijk niet van toepassing is op feiten die voor deze datum zijn gepleegd.
Gederfd levensonderhoud en kring van gerechtigden
In artikel 6:108, eerste lid, BW worden in onderdelen a-d de personen opgesomd die recht hebben op vergoeding van schade wegens iemands overlijden door het derven van levensonderhoud en de voorwaarden waaronder dat het geval is. Voor deze zaak zijn relevant:
a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner en de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud;
c. degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet en zij redelijkerwijze niet voldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien;
d. degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding, voor zover hij schade lijdt doordat na het overlijden op andere wijze in de gang van deze huishouding moet worden voorzien.
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 6:108 lid 2 BW is de aansprakelijke persoon verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene
.
Shockschade
Shockschade is psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) aanleiding gezien zijn rechtspraak omtrent shockschade nader te preciseren en het volgende overwogen:
3.4
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.
3.5
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
3.6
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
3.7
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Materiële en immateriële schade
Artikel 6:95 lid 1 BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
Ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW (oud) heeft de benadeelde, voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding: indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Burgerlijke rechter bij niet-ontvankelijkheid
Het hof gaat nu over tot de bespreking van de verschillende vorderingen. Het hof merkt reeds nu op dat zij een aantal vorderingen (partieel) niet-ontvankelijk zal verklaren. In al deze gevallen kan de benadeelde partij de desbetreffende vordering alsnog aan de civiele rechter voorleggen.
16.3
Vorderingen van de benadeelde partijen in het onderzoek Himalaya
16.3.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1](partner van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
derving levensonderhoud € 320.777,00
kosten ter vaststelling van de schade € 5.644,66
verhuiskosten (wegens shockschade)
€ 3.634,61
€ 330.056,27
De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 40.000,00 wegens shockschade.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 43.634,61. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar oorspronkelijke vordering gewijzigd. De vordering tot schadevergoeding bedraagt in hoger beroep:
derving levensonderhoud € 320.777,00
kosten ter vaststelling van de schade
€ 5.644,66,
€ 326.421,66,
te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast verzoekt zij het hof voor recht te verklaren dat de verdachte ook aansprakelijk is voor de (reeds vergoede) materiële en immateriële shockschade ten bedrage van € 43.634,61, althans voor dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering op 23 februari 2023 schriftelijk toegelicht. De verdediging heeft hierop op 2 en 14 november 2023 schriftelijk gereageerd.
Ter zitting van 7 november 2023 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Ter zitting van 23 november heeft de gemachtigde – onder overlegging van een aantal (reeds op voorhand toegestuurde) stukken – voor de tweede maal het woord gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot (integrale) toewijzing van de – gewijzigde – vordering tot schadevergoeding van € 326.421,66 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 370.056,71.
De verdediging heeft zich overeenkomstig de schriftelijke reacties van 2 en 14 november 2023 op het standpunt gesteld dat niet langer wordt betwist dat het slachtoffer [slachtoffer 1] en de benadeelde partij samenwoonden. Ten aanzien van de vraag of sprake is van derving van levensonderhoud heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Derving levensonderhoud en kosten ter vaststelling van de schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij direct nabestaande is van het slachtoffer. Zij leefde ten tijde van het misdrijf in gezinsverband samen met het slachtoffer en hun minderjarige zoon. Het slachtoffer droeg financieel bij in de vaste lasten en nam de helft van het huishouden voor zijn rekening.
Dit gedeelte van de vordering is gebaseerd op artikel 6:108, eerste lid, onderdelen c en d, BW.
Nu het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt, ligt de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing gereed. Immers, de stelling dat dit bewezenverklaarde feit rechtstreekse schade heeft veroorzaakt tot het gevorderde bedrag is door de verdachte niet langer betwist. De vordering komt ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en de gevorderde schade is onderbouwd met een rapport van een ter zake deskundige. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot het gevorderde bedrag van € 326.421,66 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De schadevergoedingsmaatregel
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 6] de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële en immateriële shockschade (€ 43.634,61) hoofdelijk toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 6] is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat het in die zaak toegekende bedrag nadien op grond van de voorschotregeling door het CJIB aan de benadeelde partij is uitgekeerd.
Voor een verklaring voor recht dat ook de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor deze schade, is in het strafproces geen plaats. Op grond van artikel 51f Sv kan een slachtoffer zich slechts met een vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van de benadeelde partij om ten aanzien van dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, overweegt het hof als volgt.
Artikel 36f Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit - voor zover van belang -:
Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf (…), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. (…)
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft in de ochtend van 20 februari 2014 het huis van de benadeelde partij verlaten om naar zijn werk te gaan en is daar vlakbij vervolgens doodgeschoten. De benadeelde partij heeft de schoten gehoord, is kort daarna naar buiten gegaan en heeft het levenloze lichaam van haar partner op straat zien liggen. Dit alles heeft haar hevig geschokt en psychische klachten veroorzaakt. Uit een in het geding gebrachte brief van het Sinaï Centrum blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
Het hof is van oordeel dat de verhuiskosten van de benadeelde partij rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. Het slachtoffer werd, zoals gezegd, vlak voor de deur van de benadeelde partij neergeschoten en het is alleszins begrijpelijk dat de benadeelde partij, gelet op haar shockschade, daar vandaan is verhuisd. De verdachte is gelet op hetgeen bewezen is verklaard civielrechtelijk aansprakelijk voor deze schade van € 3.634,61.
De verdachte is ook civielrechtelijk aansprakelijk voor de immateriële (shock)schade. Het in eerste aanleg gevorderde en door de rechtbank in de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 6] toegewezen bedrag van € 40.000,00 komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal daarom, in het belang van de benadeelde partij en om te bevorderen dat de (mede) door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade (mede) door hem zal worden vergoed, de maatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opleggen voor voornoemde bedragen van € 3.634,61 en € 40.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hetzelfde geldt voor het hierboven toegewezen bedrag van
€ 326.421,66 ter vergoeding van materiële schade.
Conclusie
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 326.421,66, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 370.056,27, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
16.3.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
[benadeelde partij 1] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2](zoon van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding van oorspronkelijk € 40.098,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade betreft derving levensonderhoud.
Na requisitoir in eerste aanleg is de oorspronkelijke vordering vermeerderd met € 30.000,00 wegens immateriële schade op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW (oud): aantasting in de persoon op andere wijze.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en zijn oorspronkelijke vordering gewijzigd. De vordering tot schadevergoeding bedraagt in hoger beroep:
(materieel) derving levensonderhoud € 5.098,00
(immaterieel) aantasting in de persoon op andere wijze
€ 30.000,00,
€ 35.098,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast verzoekt hij het hof voor recht te verklaren dat de verdachte ook aansprakelijk is voor de (reeds vergoede) materiële schade wegens gederfd levensonderhoud ten bedrage van € 35.000,00, althans voor dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering op 23 februari 2023 schriftelijk toegelicht. De verdediging heeft hierop op 2 en 14 november 2023 schriftelijk gereageerd.
Ter zitting van 7 november 2023 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Ter zitting van 23 november heeft de gemachtigde voor de tweede maal het woord gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.098,00 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 35.098.00. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen juridische grondslag is voor toewijzing van de vordering tot immateriële schadevergoeding.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Derving levensonderhoud
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij valt onder de kring van gerechtigden zoals bedoeld in artikel 6:108, eerste lid, onderdeel a, BW. De benadeelde partij heeft dan ook recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud.
Nu het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt, ligt de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing gereed. Immers, de stelling dat dit bewezenverklaarde feit rechtstreekse schade heeft veroorzaakt tot het gevorderde bedrag is door de verdachte niet langer betwist. De vordering komt ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en de gevorderde schade is onderbouwd met een rapport van een ter zake deskundige. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot het gevorderde bedrag van € 5.098,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade (aantasting in de persoon op andere wijze)
Na requisitoir in eerste aanleg is de oorspronkelijke vordering van de benadeelde partij vermeerderd met € 30.000,00 wegens immateriële schade op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW (oud): aantasting in de persoon op andere wijze.
Ter onderbouwing is aangevoerd dat met de moord op het slachtoffer, zijn vader, ernstig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, een inbreuk die in de toekomst gevolgen kan hebben voor zijn sociale, emotionele en misschien ook cognitieve ontwikkeling.
Subsidiair – indien en voor zover het hof tot het oordeel komt dat dit deel van de vordering niet inhoudelijk kan worden beoordeeld omdat het is ingesteld ná het requisitoir – wordt het hof verzocht om wel de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor dit bedrag.
Een vordering kan door de benadeelde partij worden ingediend tot het requisitoir van de officier van justitie (artikel 51g lid 3 Sv). Het hof stelt vast dat deze vermeerdering van eis ná het requisitoir, en dus te laat, is ingediend. De vordering van de benadeelde partij is reeds daarom niet ontvankelijk.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel overweegt het hof als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 over vergoeding van immateriële schade het volgende overwogen:
“ (…) b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade
(art. 6:106 BW)
2.4.4
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
2.4.5
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Vergoeding van immateriële schade zoals onder b.3) bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (zogenoemde ‘shockschade’).
c) ‘affectieschade’ en ‘verplaatste schade’; uitbreiding per 1 januari 2019
2.4.6
Onder de limitatieve opsomming in art. 6:106 BW valt niet de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste, de zogenoemde ‘affectieschade’. Door de inwerkingtreding op 1 januari 2019 van de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Stb. 2018, 132), wordt de kring van tot schadevergoeding gerechtigden echter verruimd in die zin dat het voor de in art. 6:107, tweede lid, BW en art. 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van slachtoffers mogelijk wordt om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Art. 51f, tweede lid, Sv is gewijzigd in die zin dat deze naasten zich in het strafproces kunnen voegen met de hier aan de orde zijnde vordering tot vergoeding van ‘affectieschade’.
2.4.7
Met betrekking tot het overgangsrecht blijkt uit de wetsgeschiedenis dat deze verruiming slechts gevolgen heeft ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging per 1 januari 2019.”
In zijn arrest van 24 december 2021, ECLI:2021:1947 heeft de Hoge Raad de overwegingen met betrekking tot de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ (zoals in die bepaling als derde genoemd) herhaald en voorts het volgende overwogen:
“4.5.2 Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van de in de laatste alinea van dit citaat genoemde shockschade – die zich hierdoor kenmerkt dat de schade niet is geleden door de persoon die is gedood of gewond als gevolg van het tenlastegelegde feit, maar door een naaste, in het bijzonder iemand die tot dit slachtoffer van het feit in een nauwe affectieve relatie staat – is vereist dat het bestaan van het betreffende geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201).
Dit vereiste dat voor vergoeding van shockschade in het algemeen sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is niet gewijzigd door het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024. In dat arrest heeft de Hoge Raad (niet over shockschade maar) over de in de eerste alinea van het onder 4.5.1 weergegeven citaat bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze, bestaande uit geestelijk letsel van de persoon die zelf het slachtoffer is van het tenlastegelegde feit, het volgende overwogen:
“2.6.1 Het vereiste dat het bestaan van geestelijk letsel (...) naar objectieve maatstaven moet zijn vastgesteld, houdt niet in dat daarvan slechts sprake is indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld.”
4.5.3
Dat aldus een verschil bestaat in de beoordeling van enerzijds shockschade en anderzijds alle andere schade die het gevolg is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, hangt hiermee samen dat in een geval waarin het gaat om de vergoeding van shockschade de aansprakelijkheid berust op een onrechtmatige daad van de pleger van het tenlastegelegde feit, niet alleen jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens de benadeelde partij bij wie door het waarnemen daarvan of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok is teweeggebracht. De wegens schending van deze norm op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW te vergoeden schade is beperkt tot (de gevolgen van) het uit de emotionele schok voortvloeiende geestelijk letsel als dit voldoet aan de hiervoor genoemde, uit vaste rechtspraak (sinds HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) voortvloeiende eisen.”
Het hof leidt hieruit af dat tot 1 januari 2019 als uitgangspunt gold dat bij letsel waarvoor een ander aansprakelijk is, alleen de gekwetste zelf aanspraak heeft op vergoeding van zijn materiële en immateriële schade. Derden hebben geen aanspraken, tenzij het gaat om zogenoemde ‘verplaatste schade’, dat wil zeggen schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die de gekwetste zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten zelf had gemaakt. Onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kon een derde ook zelf als gekwetste worden aangemerkt, namelijk wanneer de derde degene is bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond.
Sinds 1 januari 2019 is het voor naasten van slachtoffers mogelijk om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer.
Het is zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij geestelijk is getroffen door de dood van zijn vader, alleen al nu hij het zijn verdere leven zonder hem zal moeten doen. Anders dan de gemachtigde van de benadeelde partij heeft aangevoerd, bestaat naar het oordeel van het hof echter geen juridische grondslag voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte wegens immateriële schade van de benadeelde partij. Anders dan bij shockschade, waarbij sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad richting de geshockeerde – die de wettelijke grondslag tot schadevergoeding vormt – is bij aantasting in de persoon op andere wijze niet, althans niet zonder meer, sprake van een zelfstandige onrechtmatige daad (zie, naast het al genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1947, tevens de conclusie van de Advocaat-Generaal Aben van 19 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:500). De benadeelde partij voldoet niet aan de eisen voor shockschade.
De Hoge Raad oordeelt hiermee niet in strijd met rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De zaak waarnaar de gemachtigde van de benadeelde partij in haar pleitnota in repliek verwijst betreft Kontrová/Slovenië (EHRM 31 mei 2007, no. 7510/04). Het EHRM heeft in die zaak vastgesteld dat sprake was van een schending van artikel 2 en artikel 13 EVRM. Het ging in die zaak om een moeder wiens twee kinderen waren vermoord door haar man. Het EHRM oordeelde dat de Staat het recht op leven uit artikel 2 EVRM had geschonden door niet adequaat op te treden ter voorkoming van die moorden en dat er geen mogelijkheid was haar immateriële schade vergoed te krijgen. Kortom, dit betreft een zaak waarin de Staat (mede) verantwoordelijk is voor het overlijden en waarin de moeder van de kinderen jegens de Staat aanspraak moet kunnen maken op immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de verhouding tussen particulieren is de zaak Zavoloka/Letland (EHRM 7 juni 2009, no. 58447/00) relevant. Het ging in die zaak om de aanspraak op vergoeding van immateriële schade van de moeder van een meisje dat was komen te overlijden bij een verkeersongeval waarvoor een particulier aansprakelijk was. Haar claim op die particulier was vanwege wettelijke beperkingen afgewezen. Omdat geen sprake was van een situatie waarin aansprakelijkheid van de Staat kan worden gevestigd, was de enige vraag die volgens het EHRM voorlag, of artikel 13 EVRM in combinatie met artikel 2 EVRM was geschonden. Het EHRM stelde dat het in situaties zoals deze niet kan oordelen tot een algemene en absolute verplichting tot het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade.
Het burgerlijk recht biedt dus niet, althans niet zonder meer, een grondslag voor een dergelijke vordering. Een schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd indien en voor zover er naar het burgerlijk recht aansprakelijkheid is. Het hof kan het gevorderde daarom ook niet als schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De schadevergoedingsmaatregel
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 6] de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade betreffende gederfd levensonderhoud
(€ 35.000,00) hoofdelijk toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 6] is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat het in die zaak toegekende bedrag nadien op grond van de voorschotregeling door het CJIB aan de benadeelde partij is uitgekeerd.
Voor een verklaring voor recht dat ook de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor deze schade, is in het strafproces geen plaats. Op grond van artikel 51f Sv kan een slachtoffer zich slechts met een vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
Wel staat vast dat de verdachte ook ten aanzien van dit bedrag aan gederfd levensonderhoud van de benadeelde partij civielrechtelijk aansprakelijk is. Het in eerste aanleg door de rechtbank in de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 6] toegewezen bedrag van € 35.000,00 komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal daarom, in het belang van de benadeelde partij en om te bevorderen dat de (mede) door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade (mede) door hem zal worden vergoed, de maatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opleggen voor het voornoemde bedrag van € 35.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hetzelfde geldt voor het hierboven toegewezen bedrag van € 5.098,00 ter vergoeding van materiële schade.
Conclusie
De vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.098,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van
€ 40.098,00, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
16.3.3
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 3](moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële schade van € 12.324,82 die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade betreft de kosten van de uitvaart.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft op 23 februari 2023 schriftelijk toegelicht dat de vordering aldus moet worden verstaan dat de benadeelde partij het hof verzoekt voor recht te verklaren dat de verdachte aansprakelijk is voor de (reeds vergoede) materiële schade ten bedrage van € 12.324,82, althans voor dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 12.324,82.
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 6] de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade (€ 12.324,82) hoofdelijk toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 6] is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat het in die zaak toegekende bedrag nadien op grond van de voorschotregeling door het CJIB aan de benadeelde partij is uitgekeerd.
Voor een verklaring voor recht dat ook de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor deze schade, is in het strafproces geen plaats. Op grond van artikel 51f Sv kan een slachtoffer zich slechts met een vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van de benadeelde partij om ten aanzien van dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de gestelde en onderbouwde uitvaartkosten naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. De verdachte is hiervoor civielrechtelijk aansprakelijk. Het in eerste aanleg door de rechtbank in de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 6] toegewezen bedrag van € 12.324,82 komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal, in het belang van de benadeelde partij en om te bevorderen dat de (mede) door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade (mede) door hem zal worden vergoed, de maatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opleggen voor een bedrag van € 12.324,82, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Conclusie
Het hof zal aan de verdachte hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van
€ 12.324,82, te vermeerderen met de wettelijke rente.
16.3.4
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 4](zus van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële schade van € 499,45 die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade betreft de kosten van aangeschafte rouwkleding voor zichzelf en haar kinderen, alsmede een bijdrage aan de aflegvereniging.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft op 23 februari 2023 schriftelijk toegelicht dat de vordering aldus moet worden verstaan dat de benadeelde partij het hof verzoekt voor recht te verklaren dat de verdachte aansprakelijk is voor de (reeds vergoede) materiële schade ten bedrage van € 499,45, althans voor dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 499,45.
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 6] de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade (€ 499,45) hoofdelijk toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 6] is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat het in die zaak toegekende bedrag nadien op grond van de voorschotregeling door het CJIB aan de benadeelde partij is uitgekeerd.
Voor een verklaring voor recht dat ook de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor deze schade, is in het strafproces geen plaats. Op grond van artikel 51f Sv kan een slachtoffer zich slechts met een vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van de benadeelde partij om ten aanzien van dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de gestelde en onderbouwde uitvaartkosten, die onweersproken zijn, naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. De verdachte is hiervoor civielrechtelijk aansprakelijk. Het in eerste aanleg door de rechtbank in de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 6] toegewezen bedrag van € 499,45 komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal, in het belang van de benadeelde partij en om te bevorderen dat de (mede) door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade (mede) door hem zal worden vergoed, de maatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opleggen voor een bedrag van € 499,45, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Conclusie
Het hof zal aan de verdachte hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van
€ 499,45, te vermeerderen met de wettelijke rente.
16.3.5
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 5](zus van het slachtoffer [slachtoffer 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële schade van € 449,75 die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade betreft de kosten van aangeschafte rouwkleding voor zichzelf en haar kinderen.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft op 23 februari 2023 schriftelijk toegelicht dat de vordering aldus moet worden verstaan dat de benadeelde partij het hof verzoekt voor recht te verklaren dat de verdachte aansprakelijk is voor de (reeds vergoede) materiële schade ten bedrage van € 449,75, althans voor dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 449,75.
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 6] de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade (€ 449,75) hoofdelijk toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 6] is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat het in die zaak toegekende bedrag nadien op grond van de voorschotregeling door het CJIB aan de benadeelde partij is uitgekeerd.
Voor een verklaring voor recht dat ook de verdachte civielrechtelijk aansprakelijk is voor deze schade, is in het strafproces geen plaats. Op grond van artikel 51f Sv kan een slachtoffer zich slechts met een vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van de benadeelde partij om ten aanzien van dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de gestelde en onderbouwde uitvaartkosten, die onweersproken zijn, naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. De verdachte is hiervoor civielrechtelijk aansprakelijk. Het in eerste aanleg door de rechtbank in de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 6] toegewezen bedrag van € 449,75 komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal, in het belang van de benadeelde partij en om te bevorderen dat de (mede) door de verdachte rechtstreeks toegebrachte schade (mede) door hem zal worden vergoed, de maatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opleggen voor een bedrag van € 449,75, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Conclusie
Het hof zal aan de verdachte hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van
€ 449,75, te vermeerderen met de wettelijke rente.
16.3.6
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een medeverdachte heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof zal daarom telkens bepalen dat indien de medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
16.3.7
Proceskosten
De vorderingen van de in deze paragraaf vermelde benadeelde partijen zullen voor een deel worden toegewezen dan wel zal de verdachte ten aanzien van de gestelde schade een schadevergoedingsmaatregel krijgen opgelegd. Daarin ziet het hof aanleiding om de verdachte te veroordelen in de tot op heden door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten, die telkens worden begroot op nihil, en in de kosten die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
16.4
Vordering van de benadeelde partij in het onderzoek Tienshan
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële en immateriële schade van € 9.932,96 die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade betreffen reiskosten van € 2.432,96.
De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 7.500,00.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Ter zitting van 7 november 2023 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Ter zitting van 21 november 2023 is namens de benadeelde partij voor de tweede maal het woord gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft zich aangesloten bij de beslissing van de rechtbank en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 361 lid 2 Sv zal een benadeelde partij alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien – voor zover hier van belang – aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat de verdachte zich in de periode van 24 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van de moord op de benadeelde partij.
Materiële schade
Namens de benadeelde partij is gesteld dat reiskosten zijn gemaakt om het door de verdachte en zijn medeverdachte veroorzaakte gevaar te ontvluchten. De gevorderde reiskosten betreffen vliegtickets naar Marrakech (2014), Malaga (2015) en Suriname (2015). Uit de onderbouwing van de vordering en de overige inhoud van het dossier is niet vast te stellen dat dit schade betreft die in rechtstreeks verband staat tot het onder 2 bewezenverklaarde feit, te meer niet nu dit in twee gevallen reizen betreft die ver na de bewezenverklaarde periode zijn gemaakt. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. De benadeelde partij heeft gesteld dat sprake is van de onder b sub 3 bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat hiervan in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij in maart 2021 een bevestiging heeft gekregen voor een telefonisch gemaakte afspraak voor een intake met een psycholoog in mei 2021. Uit niets volgt dat dit in verband staat met het bewezenverklaarde feit. Er zijn geen stukken op grond waarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel (door concrete omstandigheden). Evenmin is sprake van een situatie dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, meebrengen dat (zonder meer) van aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024). De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De benadeelde partij zal geheel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Proceskosten
De beslissing dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk is, heeft tot gevolg dat de benadeelde partij zijn (eventuele) eigen proceskosten moet dragen, alsmede de kosten moet betalen die door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering zijn gemaakt. Deze laatste kosten worden begroot op nihil.
16.5
Vorderingen van de benadeelde partijen in het onderzoek Dollar
16.5.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 6](partner van het slachtoffer [slachtoffer 3] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens materiële en immateriële schade van € 278.346,10 die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast heeft zij vergoeding van proceskosten gevorderd.
De gestelde materiële schade betreft een bedrag van € 233.346,10 en bestaat uit:
uitvaartkosten € 8.027,95
kosten auto € 1.500,00
verhuiskosten € 1.261,30
medische kosten € 690,00
reis- en parkeerkosten (medisch) € 49,85
toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten (medisch) € 1.200,00
gederfd levensonderhoud € 218.802,00
kosten ter vaststelling van de schade € 1.815,00
De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 45.000,00 op grond van shockschade dan wel (subsidiair) aantasting in de persoon op andere wijze.
De gevorderde vergoeding van proceskosten betreffen € 445,71 aan reiskosten in het kader van het strafproces en € 500,00 aan toekomstige proceskosten ten behoeve van de strafzaak.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 51.529,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar oorspronkelijke vordering gewijzigd, in dier voege dat wat betreft gederfd levensonderhoud primair een bedrag van € 132.179,00 wordt gevorderd, en subsidiair € 83.074,00.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering op 28 februari 2023 schriftelijk toegelicht. De verdediging heeft hierop op 18 oktober 2023 schriftelijk gereageerd.
Ter zitting van 7 november 2023 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Ter zitting van 21 november 2023 heeft de gemachtigde voor de tweede maal het woord gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige (proces)kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar dat de vordering voor het overige geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft medegedeeld dat de materiële schade niet langer wordt betwist, met dien verstande dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de post ‘toekomstige kosten’. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 40.000,00. Ten aanzien van de proceskosten heeft de verdediging aangevoerd dat de reis- en parkeerkosten daarin niet dienen te worden meegenomen.
Het hof overweegt als volgt.
Schadeposten a, b, g en h
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden met een omvang van € 143.521,95 (bestaande uit de schadeposten a, b, g en h), zulks gelet op de onderbouwde en gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die door de verdediging niet langer worden weersproken.
Ten aanzien van schadepost g (derving levensonderhoud) overweegt het hof dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij ten tijde van het misdrijf in gezinsverband samenwoonde met het slachtoffer en hun minderjarige zoon en dat het slachtoffer in hun levensonderhoud voorzag, zodat zij valt onder de kring van gerechtigden zoals bedoeld in artikel 6:108, eerste lid, onderdelen c en d, BW. Derhalve bestaat recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud.
De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en de gevorderde schade is onderbouwd met een rapport van een ter zake deskundige. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot het thans (primair) gevorderde bedrag van € 132.179,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Shockschade
Het slachtoffer is, nadat hij elders een avond voetbal had gekeken, vlak bij zijn huis, per vergissing doodgeschoten. De benadeelde partij, die in afwachting was van de thuiskomst van haar partner en hem nog ongerust heeft geappt of ge-sms’t, heeft sirenes gehoord en is naar buiten gegaan. Daar werd zij geconfronteerd met de afgezette plaats delict, de hulpdiensten en de toegestroomde omstanders. Ze hoorde zeggen dat er iemand doodgeschoten was. Vervolgens herkende zij haar met kogels doorzeefde auto en zag daarachter iemand liggen onder een laken met bloedvlekken, waarvan zij – nadat zij was meegenomen naar het politiebureau – besefte dat het haar partner was. Daarna heeft zij het levenloze lichaam van haar partner geïdentificeerd. Dit alles heeft haar hevig geschokt en psychische klachten veroorzaakt. Hiermee is aan het confrontatievereiste voldaan.
Uit een in het geding gebrachte brief van haar behandelaar blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
-
Materiële shockschade (schadeposten c tot en met f)
Wat betreft de schadeposten c, d en e (verhuiskosten, medische kosten en reis- en parkeerkosten (medisch)), zijnde een totaalbedrag van € 2.001,15, overweegt het hof dat het deze posten als materiële shockschade aanmerkt.
Dit deel van de vordering, dat genoegzaam is onderbouwd, ligt voor toewijzing gereed, nu sprake is van een rechtstreeks verband met het onder 3 primair bewezen verklaarde feit en de daardoor veroorzaakte shockschade.
Niet is echter komen vast te staan dat de benadeelde partij de onder schadepost f genoemde toekomstige schade zal lijden. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen.
- Immateriële (shock)schade
De benadeelde partij komt hiernaast, ook gezien de verdere onderbouwing van de vordering, in aanmerking voor vergoeding van immateriële (shock)schade. Het hof komt een bedrag van € 45.000,00 redelijk voor en zal dat toewijzen.
Conclusie
De vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 190.523,10, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Proceskosten
Ten aanzien van de als proceskosten opgevoerde reis- en parkeerkosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en in de toekomst zal maken (in verband met het bijwonen van voornamelijk de terechtzittingen), overweegt het hof als volgt. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij echter geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. De gestelde reis- en parkeerkosten zullen daarom niet worden meegenomen in de proceskostenveroordeling.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor het overgrote deel wordt toegewezen, ziet het hof aanleiding om de verdachte te veroordelen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, die worden begroot op nihil, en in de kosten die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
16.5.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
[benadeelde partij 6] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij
[benadeelde partij 7](zoon van het slachtoffer [slachtoffer 3] ) in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding van
€ 72.953,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade betreft een bedrag van € 42.953,00 en bestaat uit:
gederfd levensonderhoud € 41.753,00
toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten (medisch) € 1.200,00
De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 30.000,00 op grond van aantasting in de persoon op andere wijze.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.000,- voor gederfd levensonderhoud. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering op 28 februari 2023 schriftelijk toegelicht. De verdediging heeft hierop op 18 oktober 2023 schriftelijk gereageerd.
Ter zitting van 7 november 2023 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Ter zitting van 21 november 2023 heeft de gemachtigde voor de tweede maal het woord gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de post ‘gederfd levensonderhoud’ toewijsbaar is en dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige posten niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De verdediging heeft medegedeeld dat de materiële schade niet langer wordt betwist, met dien verstande dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de post ‘toekomstige kosten’. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Derving levensonderhoud
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden met een omvang van € 41.753,00 (bestaande uit gederfd levensonderhoud), zulks gelet op de onderbouwde en gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die door de verdediging niet langer worden weersproken.
Het hof overweegt dat vast is komen te staan dat de benadeelde valt onder de kring van gerechtigden zoals bedoeld in artikel 6:108, eerste lid, onderdeel a, BW. Derhalve bestaat recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud.
De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en de gevorderde schade is onderbouwd met een rapport van een ter zake deskundige. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot het thans gevorderde bedrag van € 41.753,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten (medisch)
Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 3 primair bewezenverklaarde deze schade zal lijden. Reeds daarom dient de benadeelde partij in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Immateriële schade (aantasting in de persoon op andere wijze)
Uit de hierboven onder 16.3.2 bij de bespreking van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad leidt het hof het volgende af.
Tot 1 januari 2019 gold als uitgangspunt dat bij letsel waarvoor een ander aansprakelijk is, alleen de gekwetste zelf aanspraak heeft op vergoeding van zijn materiële en immateriële schade. Derden hebben geen aanspraken, tenzij het gaat om zogenoemde ‘verplaatste schade’, dat wil zeggen schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die de gekwetste zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten zelf had gemaakt. Onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kon een derde ook zelf als gekwetste worden aangemerkt, namelijk wanneer de derde degene is bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond.
Sinds 1 januari 2019 is het voor naasten van slachtoffers mogelijk om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer.
Het is zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij geestelijk is getroffen door de dood van zijn vader, alleen al nu hij het zijn verdere leven zonder hem zal moeten doen. Anders dan de gemachtigde van de benadeelde partij heeft aangevoerd, bestaat naar het oordeel van het hof echter geen juridische grondslag voor de vordering wegens immateriële schade van de benadeelde partij. Anders dan bij shockschade, waarbij sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad richting de geshockeerde – die de wettelijke grondslag tot schadevergoeding vormt – is bij aantasting in de persoon op andere wijze niet, althans niet zonder meer, sprake van een zelfstandige onrechtmatige daad (zie, naast het al genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1947, tevens de conclusie van de Advocaat-Generaal Aben van 19 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:500). De benadeelde partij voldoet niet aan de eisen voor shockschade.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.
Conclusie
De vordering zal dus worden toegewezen tot een bedrag van € 41.753,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Proceskosten
De vordering van de benadeelde partij zal voor het merendeel worden toegewezen. Het hof ziet hierin aanleiding om de verdachte te veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
16.5.3
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij
[benadeelde partij 8](moeder van het slachtoffer [slachtoffer 3] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 37.745,07 wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast heeft zij vergoeding van proceskosten gevorderd.
De gestelde materiële schade betreft een bedrag van € 5.245,07 en bestaat uit:
uitvaartkosten (rouwstuk) € 150,00
reis- en parkeerkosten naar de begraafplaats € 105,68
reis- en parkeerkosten naar de psycholoog € 85,07
opgenomen verlofdagen (onder andere voor de zorg van haar kleinzoon) € 3.404,32
toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten (medisch) € 1.500,00
De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 32.500,00, primair ten titel van shockschade en subsidiair ten titel van aantasting in de persoon op andere wijze.
De gevorderde vergoeding van proceskosten betreffen € 584,78 aan reis- en parkeerkosten in het kader van het strafproces en € 7.999,75 aan kosten rechtsbijstand, subsidiair het liquidatietarief.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 255,68. De rechtbank heeft de proceskosten begroot op € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering op 28 februari 2023 schriftelijk toegelicht. De verdediging heeft hierop op 18 oktober 2023 schriftelijk gereageerd.
Ter zitting van 7 november 2023 heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Ter zitting van 21 november 2023 is namens de benadeelde partij voor de tweede maal het woord gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar dat de vordering voor het overige geheel voor toewijzing vatbaar is. Voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand dient aansluiting te worden gezocht bij het liquidatietarief.
De verdediging heeft medegedeeld dat de materiële schade niet langer wordt betwist. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ten titel van shockschade heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor immateriële schadevergoeding op basis van aantasting in de persoon op andere wijze geen wettelijke grondslag bestaat. De proceskosten zijn toewijsbaar overeenkomstig het liquidatietarief.
Het hof overweegt als volgt.
Schadeposten a en b
Het hof is van oordeel dat de gestelde en onderbouwde kosten van het rouwstuk naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW.
Wat betreft de reis- en parkeerkosten naar de begraafplaats stelt het hof vast dat de benadeelde partij onweersproken heeft gesteld dat deze kosten zijn gemaakt in de periode van 14 juli 2014 tot en met 21 juli 2014. Kennelijk stonden deze kosten in rechtstreeks verband met het begraven van het slachtoffer. Ook deze kosten schaart het hof daarom onder de kosten van lijkbezorging.
De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en de gevorderde schade is onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot het gevorderde bedrag van € 255,68 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Shockschade
Het slachtoffer, de zoon van de benadeelde partij, is vlak bij zijn huis, per vergissing doodgeschoten. De benadeelde partij is na de liquidatie op directe wijze geconfronteerd met dit feit. Zij heeft haar zoon gezien en is geconfronteerd met de kogelgaten in zijn lichaam. Dit alles heeft haar hevig geschokt en psychische klachten veroorzaakt. De benadeelde partij heeft onweersproken gesteld dat hiermee aan het confrontatievereiste is voldaan. Uit een in het geding gebrachte brief van haar behandelaar blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
-
Materiële shockschade (schadeposten c, d en e)
Wat betreft de schadeposten c en d, zijnde een totaalbedrag van € 3.489,39, overweegt het hof dat zij deze posten als materiële shockschade aanmerkt. Dit deel van de vordering, dat onweersproken en genoegzaam is onderbouwd, ligt voor toewijzing gereed, nu sprake is van een rechtstreeks verband met het onder 3 primair bewezen verklaarde feit en de daardoor veroorzaakte shockschade.
Niet is echter komen vast te staan dat de benadeelde partij de onder schadepost e genoemde toekomstige schade zal lijden. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen.
- Immateriële (shock)schade
De benadeelde partij komt hiernaast, ook gezien de verdere onderbouwing van de vordering, in aanmerking voor vergoeding van immateriële (shock)schade. Het hof komt een bedrag van € 32.500,00 redelijk voor en zal dat toewijzen.
Conclusie
De vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 36.245,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Proceskosten
De door de benadeelde partij als proceskosten opgevoerde reis- en parkeerkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij heeft geprocedeerd met een gemachtigde en niet in persoon. Het hof verwijst naar de overwegingen ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 6] .
De vordering van de benadeelde partij zal voor het merendeel worden toegewezen. Het hof ziet hierin aanleiding om de verdachte te veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt.
Het hof stelt daarbij voorop dat uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. Het hof stelt de proceskosten vast overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven waarbij krachtens tarief III (tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 20.000,- tot € 40.000,-) ieder punt wordt gewaardeerd op (uitspraak vóór 1 februari 2023) € 721,-, dan wel € 766,- (uitspraak na 1 februari 2023).
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent het hof telkens een punt toe, zodat aan proceskosten voor de procedure in eerste aanleg zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 721,-) € 1.442,-. Voor de proceshandelingen en behandeling ter terechtzitting in hoger beroep kent het hof eveneens twee punten toe, zodat aan proceskosten voor de procedure in hoger beroep zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 766,-) € 1.532,-. De verdachte zal in de proceskosten van in totaal € 2.974,- worden veroordeeld, alsmede in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
16.5.4
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) medeverdachte(n) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof zal daarom telkens bepalen dat indien een medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
16.6
Schadevergoedingsmaatregelen
Het hof ziet aanleiding om – zoals hierboven overwogen – in het belang van de benadeelde partijen (hoofdelijk) schadevergoedingsmaatregelen van artikel 36f Sr op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling – die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast – heeft het hof acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 Sr en artikel 60a Sr. Gelet op de levenslange gevangenisstraf die aan de verdachte wordt opgelegd zal het hof de duur van de gijzeling die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast op 0 dagen bepalen.

17.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 46, 47, 57, 63, 140 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

18.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen in het onderzoek Himalaya
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 326.421,66 (driehonderdzesentwintigduizend vierhonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van
€ 370.056,27 (driehonderdzeventigduizend zesenvijftig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 330.056,27 (driehonderddertigduizend zesenvijftig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 februari 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.098,00 (vijfduizend achtennegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van € 40.098,00 (veertigduizend achtennegentig euro) bestaande uit € 5.098,00 (vijfduizend achtennegentig euro) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 februari 2014.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde partij 3]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van € 12.324,82 (twaalfduizend driehonderdvierentwintig euro en tweeëntachtig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde partij 4]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van € 499,45 (vierhonderdnegenennegentig euro en vijfenveertig cent)als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van € 449,75 (vierhonderdnegenenveertig euro en vijfenzeventig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij in het onderzoek Tienshan
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partijen in het onderzoek Dollar
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 190.523,10 (honderdnegentigduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en tien cent) bestaande uit € 145.523,10 (honderdvijfenveertigduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en tien cent) materiële schade en
€ 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 6] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 190.523,10 (honderdnegentigduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en tien cent) bestaande uit
€ 145.523,10 (honderdvijfenveertigduizend vijfhonderddrieëntwintig euro en tien cent) materiële schade en € 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) immateriële schade.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 41.753,00 (eenenveertigduizend zevenhonderddrieënvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 7] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 41.753,00 (eenenveertigduizend zevenhonderddrieënvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36.245,07 (zesendertigduizend tweehonderdvijfenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 3.745,07 (drieduizend zevenhonderdvijfenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 32.500,00 (tweeëndertigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 2.974,00 (tweeduizend negenhonderdvierenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 8] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 36.245,07 (zesendertigduizend tweehonderdvijfenveertig euro en zeven cent) bestaande uit
€ 3.745,07 (drieduizend zevenhonderdvijfenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 32.500,00 (tweeëndertigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2022.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2014.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen
Verklaart de genoemde benadeelde partijen, voor zover hun vorderingen niet geheel zijn toegewezen, in het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk.
Bepaalt ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen de duur van de gijzeling steeds op 0 (nul) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. C. Fetter en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom en mr. M.S. Jansen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 december 2023.
Bijlage I – tekst van de tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 (parketnummer 15/870566-18; onderzoek Himalaya)
Primair
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van hset leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met één of twee vuurwapen(s), één of meer kogel(s) op die [slachtoffer 1] afgevuurd, waardoor die [slachtoffer 1] (meermalen) in zijn hoofd, althans in zijn lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
Subsidiair
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of [medeverdachte 6] en/of één of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 20 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met één of twee vuurwapen(s) één of meer kogel(s) op die [slachtoffer 1] af te vuren, waardoor die [slachtoffer 1] in zijn hoofd, althans in zijn lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden,
welk misdrijf hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2014 tot en met 20 februari 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- een PGP-toestel aan die [medeverdachte 6] verstrekt/gegeven (om voor en/of tijdens dat misdrijf afgeschermd (met elkaar) te (kunnen) communiceren) en/of
- aan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die [medeverdachte 6] en/of die andere perso(o)n(en) het kenteken ( [kenteken 1] ) en/of de kleur (zwart) en/of het merk/type van de auto (Fiësta) van die [slachtoffer 1] doorgegeven en/of
- het woonadres en/of de feitelijke verblijfplaats van die [slachtoffer 1] (voor)verkend en/of in de omgeving van het woonadres en/of de feitelijke verblijfplaats van die [slachtoffer 1] op de uitkijk gestaan en/of gewacht en/of
- aan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die [medeverdachte 6] en/of die andere perso(o)n(en) informatie verschaft over het werk(rooster) van die [slachtoffer 1] en/of
- op 19 februari 2014 aan die [medeverdachte 6] de opdracht gegeven en/of geadviseerd en/of medegedeeld de volgende dag ‘ [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ” ( [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ) mee te nemen en/of
- die [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of (een) andere personen/persoon een geldbedrag/beloning in het vooruitzicht gesteld voor de moord op [slachtoffer 1] ;
Meer subsidiair
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of [medeverdachte 6] en/of één of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 20 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meerdere malen) met één of twee vuurwapen(s) één of meer kogel(s) op die [slachtoffer 1] af te vuren,
waardoor die [slachtoffer 1] in zijn hoofd, althans in zijn lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 20 februari 2014 te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2014 tot en met 20 februari 2014 te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- een PGP-toestel aan die [medeverdachte 6] verstrekt/gegeven (om voor en/of tijdens dat misdrijf afgeschermd (met elkaar) te (kunnen) communiceren) en/of
- aan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die [medeverdachte 6] en/of die andere perso(o)n(en) het kenteken ( [kenteken 1] ) en/of de kleur (zwart) en/of het merk/type van de auto (Fiësta) van die [slachtoffer 1] doorgegeven en/of
- het woonadres en/of de feitelijke verblijfplaats van die [slachtoffer 1] (voor)verkend en/of in de omgeving van het woonadres en/of de feitelijke verblijfplaats van die [slachtoffer 1] op de uitkijk gestaan en/of gewacht en/of
- aan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die [medeverdachte 6] en/of die andere perso(o)n(en) informatie verschaft over het werk(rooster) van die [slachtoffer 1] en/of
- op 19 februari 2014 aan die [medeverdachte 6] de opdracht gegeven en/of geadviseerd en/of medegedeeld de volgende dag “ [bijnaam medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ” ( [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ) mee te nemen;
Meest subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2014 tot en met 20 februari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven (zijnde moord,
strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
- één of meer auto(’s) (een VW Golf, kenteken: [kenteken 2] en/of een Renault Clio, kenteken: [kenteken 3] en/of
- één of meer vuurwapen(s) (waaronder een (semi) automatisch werkend machinepistool van het merk CZ, type skorpion)
- één of meer PGP-toestel(len),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 2 (parketnummer 15/870566-18; onderzoek Tienshan)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juli 2014 tot en met 17 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [slachtoffer 2] , opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven (zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
- een GPS-baken/een Track and Trace-systeem en/of een laptop en/of een (mobiele) telefoon en/of een desktop (voor het uitlezen van de data van dat GPS-baken/Track and Trace-systeem) en/of
- een (bruin/zwarte) bromfiets en/of een (personen)auto (Fiat 500) en/of een (onbekend gebleven) van diefstal afkomstige (personen)auto en/of
- drie, althans één of meer PGP-toestel(len),
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3 (parketnummer 15/871938-18; onderzoek Dollar)
Primair
hij op of omstreeks 13 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, die later bleek te zijn [slachtoffer 3] , van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- zich met een vuurwapen naar voornoemde [slachtoffer 3] bewogen en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 3] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
Subsidiair
[medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of één of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 13 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, die later bleek te zijn [slachtoffer 3] , van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die één of meer andere perso(o)n(en) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- zich met een vuurwapen naar voornoemde [slachtoffer 3] bewogen en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen een of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 3] ,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden,
welk misdrijf hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 13 juli 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- voornoemde [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die één of meer andere perso(o)n(en) (een) geldbedrag(en) gegeven en/of beloofd en/of in het vooruitzicht gesteld en/of
- voornoemde [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die één of meer andere perso(o)n(en) voorzien van (een) communicatiemiddel(en) en/of
- voornoemde [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of die één of meer andere perso(o)n(en) voorzien van informatie omtrent het adres van de om het leven te brengen persoon en/of het type voertuig en/of de kleur van dit voertuig en/of (een gedeelte van) het kenteken van dit voertuig (“wij moesten zwarte punto [deel kenteken 8] heb ik hem duidelijk gezegd”) in gebruik bij de om het leven te brengen persoon;
Feit 4 (parketnummer 15/871938-18; onderzoek Theezeef)
Primair
hij op of omstreeks 03 september 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s), met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) zes, althans één of meer, kogel(s) in en/of door het hoofd en/of de nek van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] geschoten, tengevolge waarvan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is overleden;
Subsidiair
één of meer onbekende dader(s) op of omstreeks 03 september 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door met (een) vuurwapen(s) zes, althans één of meer, kogel(s) in en/of door het hoofd en/of de nek van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te schieten, tengevolge waarvan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] is overleden,
welk misdrijf hij, verdachte in of omstreeks de periode van 20 augustus 2014 tot en met 03 september 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door:
- een afspraak met die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] te (laten) maken (voor de levering van twee vuurwapens aan die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] door die onbekend gebleven dader(s)) met het doel die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] naar die onbekend gebleven dader(s) te lokken en/of
- die onbekend gebleven dader(s) inlichtingen te verschaffen met betrekking tot het tijdstip en de locatie van de met die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] gemaakte afspraak en/of
- die onbekend gebleven dader(s) te instrueren (dat die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] gedood moest worden) en/of
- die onbekend gebleven dader(s) (een) vuurwapen(s) te verschaffen en/of
- die onbekend gebleven dader(s) een geldbedrag, althans een beloning, in het vooruitzicht te stellen voor de dood van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
- te regelen dat dit aan die onbekend gebleven dader(s) in het vooruitzicht gestelde geldbedrag (door een of meer geldschieter(s)) beschikbaar werd gesteld voor het doden van die [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] ;
Feit 5 (Deelneming aan een criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2013 tot en met 01 maart 2017, te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of (onder andere)
* [medeverdachte 9] en/of
* [medeverdachte 2] en/of
* [medeverdachte 6] en/of
* [medeverdachte 5] en/of
* [medeverdachte 8] en/of
* [medeverdachte 7] en/of
* [medeverdachte 10] en/of
* [medeverdachte 3] en/of
* [medeverdachte 1] en/of
* [medeverdachte 4] en/of
* [medeverdachte 13, tevens slachtoffer 4] en/of
* één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapen(s) en/of munitie).
Bijlage II – overwegingen inzake identificaties
[…]
Bijlage III – bewijsmiddelen inzake identificaties
[…]
Bijlage IV – bewijsmiddelen inzake Himalaya
[…]
Bijlage V – bewijsmiddelen inzake Tienshan
[…]
Bijlage VI – bewijsmiddelen inzake Dollar
[…]
Bijlage VII – bewijsmiddelen inzake Theezeef
[…]
Bijlage VIII – bewijsmiddelen inzake de criminele organisatie
[…]

Voetnoten

1.Bundel Openbaar Ministerie ‘Algemene achtergrondinformatie inzake Ennetcomdata, PGP Safe-data en de Hansken zoekmachine’, onderdeel van het dossier.