ECLI:NL:HR:2016:2201

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15/01643
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van shockschadevergoeding aan benadeelde partij na doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor doodslag op zijn echtgenote en de benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer, had een vordering ingediend voor shockschade. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de vereisten voor vergoeding van shockschade. Het Hof had geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar was, omdat de confrontatie met het stoffelijk overschot van zijn moeder had geleid tot geestelijk letsel, vastgesteld als een posttraumatisch stresssyndroom. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat de toewijzing van de vordering voldoende gemotiveerd is. Daarnaast wordt in de uitspraak vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren naar acht jaar en negen maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

27 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/01643
SG/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 februari 2015, nummer 22/005751-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vierde middel

3.1.
Het middel klaagt over de toekenning door het Hof van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van zogenoemde shockschade.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij, op 11 augustus 2009 te Simonshaven, gemeente Bernisse, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer] meermalen
- met kracht met een vuurwapen op/tegen haar hoofd en gezicht geslagen en
- haar nek en/of hals samengeknepen en/of samengedrukt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.3.1.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een voegingsformulier van de benadeelde partij [betrokkene 1] . Dit voegingsformulier houdt, ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, in:
"Immateriële schade
Fysiek letsel
n.v.t.
Psychisch gevolg
De confrontatie die benadeelde vlak na het delict heeft gehad met het levenloze lichaam van zijn moeder, hebben geleid tot ernstige psychische gevolgen. Bij benadeelde is onder andere een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis vastgesteld.
Benadeelde is van augustus 2009 tot en met december 2010 onder behandeling geweest voor psychotraumatische klachten bij PsyQ. Benadeelde is hier voor korte tijd ook opgenomen geweest nadat hij een zelfmoordpoging had ondernomen. Benadeelde heeft EMDR-sessies en rouwverwerkingsessies gevolgd teneinde de PTSS-klachten te verminderen. De klachten bestaan onder meer uit slapeloosheid, flash-backs, concentratieproblemen, gevoelens van onmacht, wanhoop, depressie en ook fysieke klachten als spierpijn. Om de klachten te onderdrukken gebruikt benadeelde medicatie.
Vanwege opleving van spanningen is benadeelde in juni 2012 opnieuw doorverwezen naar PsyQ voor professionele hulp.
(zie bijlage 6 voor medisch rapport en bijlage 7 voor informatie PsyQ).
Jurisprudentie / vergelijkbare uitspraken
Hierbij wordt verwezen naar ANSW Smartengeldgids 2009 nummer 294 (zie bijlage 8 voor uitspraak)
De smartengeldvergoeding van de Rechtbank Den Bosch van 8 maart 2006, rolnummer 02/1377 bedraagt, geïndexeerd naar de normen van het jaar waarin het delict is gepleegd, te weten 2009, € 10.700,00.
Bovenstaande zaak vertoont veel overeenkomsten met de situatie van benadeelde. Ook benadeelde heeft een direct familielid stervend aangetroffen en heeft ten gevolge hiervan last van een posttraumatische stressstoornis. Een andere overeenkomst is de voortdurende confrontatie met de zaak.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de fysieke en psychische gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 10.000,00 en thans opeisbaar is."
3.3.2.
Aan voormeld voegingsformulier is een schriftelijk stuk ('kopie correspondentie') van 31 augustus 2009 gehecht, inhoudende:
"Aanmeldreden:
Pt meldt zich met de volgende klachten. Flashbacks, erg onrustig voelen, spierpijn, piekeren, zweten, slecht slapen, concentratieklachten, schuldgevoelens, onmachtig, wanhopig. Pt laat weten dat zijn moeder dinsdagavond 11-08-09 is vermoord in een recreatiegebied en dat hij haar heeft gevonden. Pt heeft sterk de behoefte om over het gebeuren en zijn gevoelens te praten.
Beschrijvende diagnose:
30-jarige man die door het vinden van zijn moeder, heel zijn wereld onder zijn voeten uit voelt vallen.
Forse stress klachten, lichamelijk en mentaal.
Wij hebben een voorlopige diagnose volgens de DSM IV vastgesteld:
AS I: 308.3 - Acute stress-stoornis Hoofd diagnose
As II 799.9 - Diagnose op AS II uitgesteld
AS III: v71.09
AS IV: 10 Problemen binnen de primaire steungroep
GAF-score (huidig): 45
Ons behandelbeleid is:
Stabiliseren en psycho-educatie geven.
Eventueel voorgeschreven medicatie:
Door u voorgeschreven medicatie niet veranderd. Momenteel is deze medicatie toereikend.
Aandachtspunten voor de verwijzer:
Eventueel andere gezinsleden ondersteunen in hun rouw.
Uw patiënt(e) is aangemeld voor behandeling bij:
Psycho-trauma.
De gemiddelde wachttijd voor deze behandeling bedraagt:
Behandeling gelijk gestart."
3.3.3.
Voorts is aan voormeld voegingsformulier een schriftelijk stuk ('kopie correspondentie') van 27 augustus 2010 van [betrokkene 2] aan [betrokkene 3] , huisarts, gehecht. Deze brief houdt in:
"Geachte [betrokkene 3] ,
Uw patiënt [betrokkene 1] , opgenomen op 22-08-2010 op advies van [betrokkene 4] , psychiater Ruwaard van Puttenziekenhuis, werd op 26-08-2010 ontslagen uit de kliniek.
Opnamereden: Dhr. heeft in een black-out TS gedaan met medicatie door aan PTSS gerelateerde klachten.
Ontslagreden: Crisis gecoupeerd. Dhr is terugverwezen naar bestaande hulpverlening bij PsyQ.
Diagnose volgens DSM IV classificatie
AS I: 311 Depressieve stoornis NAO
309.91 Posttraumatische stress-stoornis
Verblijfplaats na ontslag: Huisadres.
Crisismedicatie: Geen.
Met vriendelijke groet,
Joke Krabbendam."
3.3.4.
Ten slotte is aan voormeld voegingsformulier een schriftelijk stuk ('kopie correspondentie') van 31 december 2010 van [betrokkene 5] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige, aan [betrokkene 3] , huisarts, gehecht. Deze brief houdt in:
"Geachte [betrokkene 3] ,
Van 13-08-2009 tot en met 30-12-2010 is uw patiënt(e) bij onze zorginstelling in behandeling geweest.
Gegevens met betrekking tot de behandeling:
Aanmeldreden:
Patiënt meld zich met de volgende klachten: flashbacks, erg onrustig voelen, spierpijn, piekeren, zweten, slecht slapen, concentratieklachten, schuldgevoelens, onmachtig, wanhopig. Patiënt laat weten dat zijn moeder is vermoord en dat hij haar heeft gevonden.
Beschrijvende diagnose:
Een 30-jarige man die door het vinden van zijn moeder, heel zijn wereld onder zijn voeten uit voelt vallen. Forse stress klachten, lichamelijk en mentaal.
Diagnose volgens de DSM IV bij ontslag
AS I: 309.81 Posttraumatische stress-stoornis
AS II: 301.9 Persoonlijkheidsstoornis NAO, trekken van
AS III: geen diagnose
AS IV: 97 geen problemen
GAF-score einde inschrijving: 70.
Samenvatting van de behandeling:
Na periode van stabilisatie, waarin Interventies uit de CGT en rouwverwerking zijn gebruikt, is patiënt een aantal sessies EMDR gaan doen. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in afname van de PTSS-klachten. Binnen het gezin heeft patiënt ook een andere positie ingenomen wat de relatie met partner en kinderen ten goede komt.
Reden van afsluiting:
Klachten vermindering na stabilisatie en EMDR sessies. Helaas heeft patiënt niet meer gereageerd op het verzoek nieuwe afspraak te maken om behandeling goed af te sluiten.
Vervolgbeleid:
Geen.
Medicatie bij ontslag:
PsyQ heeft geen medicatie voorgeschreven.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 5]
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige."
3.3.5.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2015 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding het volgende. [betrokkene 1] vordert € 10.000,- in verband met gestelde shockschade.
De verdediging verzoekt uw Hof de vordering voor wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren, nu behandeling van de vordering een onevenredige belasting zou opleveren voor het strafgeding. Hiertoe merkt de verdediging het volgende op.
Shockschade is in het civiele recht onder strikte voorwaarden toewijsbaar, maar zal gelet op de moeizame bewijsbaarheid in het strafproces niet voor toewijzing in aanmerking komen. De Hoge Raad heeft herhaaldelijk, formulerend in het licht van artikel 361 Sv (oud), overwogen dat, gelet op de in eerdere arresten geformuleerde vereisten, een dergelijke vordering op voorhand niet-ontvankelijk is omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Ook toetsend aan het nieuwe criterium van artikel 361 Sv zal de conclusie niet anders zijn. Daarbij betrekt de verdediging dat de informatie die is aangeleverd door de huisarts redelijk summier is en daaruit geen causaal verband tussen de traumatische gebeurtenis en het geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat zij niet de beschikking heeft gehad over een medische rapportage aan de hand waarvan beoordeeld kan worden in hoeverre er sprake is van shockschade.
Recent liet de Hoge Raad een oordeel van het Hof tot niet-ontvankelijkverklaring in stand. De Hoge Raad overwoog:
"Het Hof heeft de niet-ontvankelijkverklaring gegrond op zijn oordeel dat de behandeling van de desbetreffende vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Daarbij heeft het Hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de rechtsvraag of de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen valt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387)."
In de appelmemorie heeft de officier van justitie aangegeven dat de rechtbank ten onrechte een medische rapportage zou eisen om vast te stellen dat sprake is van shockschade. In de visie van de officier van justitie is in casu evident sprake van shockschade.
In de casus die leidde tot de uitspraak van de Hoge Raad van 19 april 2011 was echter - anders dan de officier van justitie kennelijk veronderstelt - op basis van medische informatie een psychiatrisch erkend ziektebeeld vastgesteld.
De verdediging verzoekt u derhalve de vordering voor wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren."
3.3.6.
Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] wat betreft de immateriële schadevergoeding toegewezen. Het bestreden arrest houdt hieromtrent het volgende in:
"Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,-, bestaande uit shockschade, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat het toewijzen van een vergoeding voor de immateriële schade zoals deze is gevorderd, is vereist dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft geleden ten gevolge van een emotionele schok welke rechtstreeks het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde. Daarnaast dient het bestaan van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast in rechte te worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Gebleken is dat de benadeelde partij, zijnde de zoon van de verdachte en het slachtoffer, naar de plaats delict is gekomen nadat zijn echtgenote door de verdachte was gewaarschuwd. Hij is vervolgens onverhoeds met het toen reeds overleden slachtoffer geconfronteerd. Het slachtoffer had ernstig gezichts- en schedelletsel en lag in een grote plas bloed. Blijkens de toelichting op de gevorderde immateriële schade en de bijgevoegde stukken heeft deze confrontatie geleid tot ernstige psychische gevolgen bij de benadeelde partij, in de vorm van een medisch vastgesteld psychiatrisch ziektebeeld te weten een posttraumatische stressstoornis. Voorts blijkt daaruit dat benadeelde partij in relatie tot voormeld ziektebeeld, gedurende ruim één jaar een behandeling heeft moeten ondergaan, waarvan vanwege een suicidepoging ook een deel intramuraal heeft plaatsgevonden. Voorts is gebleken dat de benadeelde partij voorafgaand aan de confrontatie met zijn overleden moeder geen enkele psychische klacht had en niet gebleken is van een andere oorzaak van de psychische gevolgen, zodat de psychische gevolgen van de benadeelde partij geheel kunnen worden geacht te zijn veroorzaakt door de emotionele schok van deze confrontatie.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gevorderde immateriële schade geheel toewijsbaar is. Derhalve zal het hof de vordering toewijzen.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 17.248,10 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1] ."
3.4.
Gelet op HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
3.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de gevorderde immateriële schade toewijsbaar is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het Hof in zijn onder 3.3.6 weergegeven overweging ervan blijk heeft gegeven aan de hand van de hiervoor in 3.4 bedoelde vereisten voor het toewijzen van shockschade te hebben onderzocht of in de bijzondere omstandigheden van dit geval aan die vereisten is voldaan. Het oordeel van het Hof dat de directe confrontatie met het stoffelijk overschot van zijn – door de verdachte van het leven beroofde – moeder bij de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatisch stress syndroom, is, mede gelet op de gegevens die in het voegingsformulier en de bijbehorende stukken ter toelichting op de vordering van de benadeelde partij zijn verstrekt (hiervoor weergegeven onder 3.3.1 tot en met 3.3.4), niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het vijfde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht jaar en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2016.