Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als ’ [belanghebbende] ’:
“
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. [belanghebbende] voert aan dat de heffingsambtenaar artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1 Op grond van artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord] heeft geschonden, omdat hij niet is gehoord over de wijze waarop de erfpachtcorrectie in dit geval is vastgesteld.
6. De rechtbank vindt niet dat dit wetsartikel is geschonden. In deze zaak heeft een hoorzitting plaatsgevonden op 1 juni 2018. Daarna heeft op 22 juni 2018 in meerdere bezwaarzaken van de gemachtigde van [belanghebbende] , waaronder het bezwaar van [belanghebbende] , een hoorzitting plaatsgevonden over de erfpachtcorrectie in het bijzijn van de door de gemachtigde van [belanghebbende] ingeschakelde deskundigen [A] en [B] . Volgens [belanghebbende] zijn tijdens deze hoorzitting echter alleen de algemene punten van de erfpachtcorrectie besproken, maar niet de concrete toepassing ervan in elke specifieke zaak. De rechtbank vindt echter dat de concrete toepassing van de erfpachtcorrectie in elke individuele zaak, en dus ook in deze zaak, geen feiten of omstandigheden zijn die voor de te nemen uitspraak op bezwaar van aanmerkelijk belang zijn. De heffingsambtenaar hoefde [belanghebbende] dan ook niet in de gelegenheid te stellen opnieuw te worden gehoord.
Hoe beoordeelt de rechtbank de WOZ-waarde van de onroerende zaak?
7. De WOZ-waarde van de woning is de waarde van de woning in het economische verkeer. Dat is de prijs die de meeste biedende koper zou betalen voor de woning als deze op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop zou zijn aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
8. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
9. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of [belanghebbende] de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de WOZ-waarde komen.
Modelmatige waardebepaling
10. [belanghebbende] voert aan dat de waarde van de woningen kennelijk niet is berekend op grond van de modelmatige waardebepaling en dat sprake is van strijd met het verbod van willekeur en strijd met het vertrouwensbeginsel. De vergelijkingsobjecten hebben een lagere WOZ-waarde dan de transactieprijzen die op de matrix van de heffingsambtenaar staan vermeld. Op grond van controle van grote hoeveelheden gegevens wordt dus een lagere WOZ-waarde berekend en kan worden geconstateerd dat de objecten niet op die modelmatige wijze zijn getaxeerd en dat niet eens is gecontroleerd of het verkoopcijfer wel binnen de marges valt van hetgeen het model laat zien aan gemiddelde prijzen per m².
11. Dit betoog van [belanghebbende] slaagt niet. De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor. Een van de modellen die hiervoor kan worden gebruikt, is de vergelijkingsmethode waarbij de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keus maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met objecten die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. De vergelijkingsmethode is daarom niet in strijd met het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel.
12. [belanghebbende] voert aan dat aan de heffingsambtenaar de iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten over had moeten leggen. Hij stelt dat is gebleken dat de heffingsambtenaar veel fouten maakt bij het weergeven van de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten op de matrixen die in beroep worden overgelegd. [belanghebbende] vindt dat hij de gelegenheid moet krijgen om op basis van de IWOZ-rapporten te controleren of de op de matrix vermelde objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn.
13. De rechtbank vindt hier het volgende van. iWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengesteld bestand waarin objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland worden verzameld en bewaard. [2 Zie de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3187] De rechtbank stelt voorop dat iWOZ-gegevens van de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht. De heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens over te leggen. Dit zou anders kunnen zijn als [belanghebbende] aannemelijk maakt dat een of meer objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn. [belanghebbende] heeft dat in dit geval echter niet gedaan. Hij heeft slechts in het algemeen gesteld dat is gebleken dat de heffingsambtenaar fouten maakt bij het weergeven van de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten op de matrixen die in beroep worden overgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen de iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten over te leggen. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
14. De rechtbank vindt dat de vergelijkingsobjecten qua type woning, oppervlakte en buurt voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van [belanghebbende] .
15. Volgens [belanghebbende] heeft de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie niet juist berekend.
16. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van drie van de vijf vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. De WOZ-waarde moet immers volgens de wet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Van de drie vergelijkingsobjecten is echter niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Omdat aannemelijk is dat de waarde van een recht van erfpacht lager is dan de waarde van de volle eigendom, moet er een correctie worden toegepast op de transactieprijzen van het recht op erfpacht van de drie vergelijkingsobjecten.
17. Het gerechtshof Amsterdam heeft in een uitspraak van 9 mei 2019 [3 ECLI:NL:GHAMS:2019:1609] overwogen dat de wijze waarop de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie berekent, een deugdelijke methode is. De rechtbank ziet geen aanleiding om met betrekking tot de berekening van de erfpachtcorrectie tot een ander standpunt te komen dan het gerechtshof. Dit betekent dat het betoog van [belanghebbende] niet slaagt. Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
18. [belanghebbende] voert aan dat de woning aan een drukke toegangsweg en vlakbij een brug ligt en dat in de binnentuin van de woning een kinderdagverblijf is gevestigd. Hierdoor is sprake van veel geluids- en verkeersoverlast. Volgens [belanghebbende] heeft de heffingsambtenaar hiermee geen rekening heeft gehouden bij de waardering van de woning.
19. De taxateur heeft op de zitting gezegd dat het vergelijkingsobject [adres 5] aan een zeer drukke weg ligt met veel verkeers- en geluidsoverlast, maar niettemin een hogere m2-prijs heeft dan de getaxeerde m2-prijs van de woning van [belanghebbende] . Verder vindt de taxateur de gestelde geluidsoverlast van het kinderdagverblijf wat overdreven.
20. De rechtbank vindt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de geluids- en verkeersoverlast van de drukke toegangsweg en de brug. De taxateur heeft er terecht op gewezen dat de geluids- en verkeersoverlast op de [adres 5] minimaal vergelijkbaar is met de [adres] . Uit de gerealiseerde m2-prijs van het vergelijkingsobject [adres 5] , die hoger is dan de getaxeerde m2-prijs van de woning van [belanghebbende] , blijkt dat met deze factoren voldoende rekening is gehouden bij de waardering. Voor zover in de woning van [belanghebbende] meer overlast wordt ondervonden dan in de vergelijkingsobjecten, bijvoorbeeld als gevolg van het kinderdagverblijf in de binnentuin, vindt de rechtbank dat daarmee eveneens voldoende rekening is gehouden bij de waardering. Het gemiddelde van de gerealiseerde m2-prijzen van de woningdelen van de vergelijkingsobjecten (€ 3.782) is immers aanzienlijk hoger dan de getaxeerde m2-prijs van het woningdeel van de woning van [belanghebbende] (€ 3.308). Bij een oppervlakte van 143 m2 komt dat neer op een waardeverschil van € 68.000.
2% korting op de WOZ-waarde
21. [belanghebbende] voert aan dat de WOZ-waarde van de woning in ieder geval 2% te hoog is. Hij verwijst hiervoor naar een brief van 5 februari 2019 van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam. In deze brief is vermeld dat is besloten een eenmalige algemene verlaging van 2% toe te passen op de WOZ-waardering van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019. Volgens de wethouder zijn uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 over de wijze waarop de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie heeft vastgesteld, aanleiding geweest voor deze eenmalige verlaging. [belanghebbende] vindt dat dit gewijzigde beleid ook moet leiden tot een verlaging van de OZB-aanslag met 2% van de WOZ-waarde in de voorgaande belastingjaren, zoals in dit geval voor het belastingjaar 2016. Hij doet hiervoor een beroep op diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook de brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 13 februari 2019 op schriftelijke vragen van een gemeenteraadslid naar aanleiding van de uitspraak van
7 december 2018 onderschrijft volgens [belanghebbende] zijn standpunt.
22. De rechtbank stelt vast dat in de brief van de wethouder expliciet is gesteld dat de verlaging als praktische maatregel alleen wordt toegepast op WOZ-waardebeschikkingen over het belastingjaar 2019. Naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 is de heffingsambtenaar in hoger beroep gegaan en is een nader onderzoek gestart naar de berekeningssystematiek van de erfpachtcorrectie. Op het hoger beroep zou pas in de loop van 2019 worden beslist. Om toch te voldoen aan de wettelijke plicht om de WOZ-beschikkingen van het belastingjaar 2019 nog tijdig – vóór 28 februari 2019 – te kunnen verzenden, is voor deze tijdelijke en beperkte verlaging gekozen. Uit deze toelichting in de brief van de wethouder kan worden afgeleid dat de heffingsambtenaar de huidige manier van berekening van de erfpacht nader wil onderzoeken, maar niet dat hij erkent dat de huidige manier van berekenen van de erfpacht onjuist is. Dat betekent dat met deze brief niet een in rechte te honoreren vertrouwen wordt gewekt dat de erfpacht in eerdere belastingjaren ook moet worden aangepast, waaronder het belastingjaar 2016 waar deze zaak betrekking op heeft. Dit geldt ook voor de brief van het college van 13 februari 2019. Daarin staat alleen dat de WOZ-waarden uit eerdere belastingjaren waar nog bezwaar of beroep tegen loopt, vooralsnog niet gebruikt zullen worden voor de berekening van het eeuwigdurend erfpacht. Daaruit volgt dus niet dat het de bedoeling van het college is de nog niet vaststaande WOZ-waarden uit eerdere belastingjaren ook met 2% te verlagen.
De rechtbank vindt verder dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, omdat geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld (het gaat immers om verschillende belastingjaren) en de wethouder heeft toegelicht waarom de verlaging alleen voor het belastingjaar 2019 wordt toegepast.
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”