Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser:
“
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting van 7 juni 2019 meegedeeld dat hij het beroep op de schending van de redelijke termijn niet langer handhaaft. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet beoordelen.
Heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht geschonden?
6. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 januari 2017, maar dat eiser en de gemachtigde daar niet zijn verschenen.
7. Uit de gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar eiser met een brief aan de gemachtigde van 29 december 2016 heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 16 januari, 17 januari of 18 januari 2017. In de brief staat dat andere dagen dan deze voorgestelde data niet mogelijk zijn. Eiser heeft hierop gereageerd bij e-mail van 5 januari 2017 en aangegeven dat hij op de voorgestelde data niet aanwezig kan zijn. Eiser heeft nieuwe data voorgesteld op 25 januari, 26 januari, 30 januari, 8 februari en 20 februari 2017. De heffingsambtenaar heeft gereageerd per e-mail van 6 januari 2017 en aangegeven dat de hoorzittingen zullen plaatsvinden op 13 januari 2017, dat eiser een vervanger kan sturen als hij dan niet aanwezig kan zijn en dat anders de hoorzittingen zullen worden gehouden zonder de aanwezigheid van eiser. Op 6 januari 2017 heeft eiser per e-mail meegedeeld dat hij op 13 januari 2017 is verhinderd vanwege een zitting bij de rechtbank Rotterdam.
8. Zoals de rechtbank al heeft geoordeeld in een vergelijkbare zaak in haar uitspraak van 25 januari 2018 heeft de heffingsambtenaar met de door hem gevolgde werkwijze eiser niet op zorgvuldige wijze in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.¹ De hoorzitting is gepland op een datum dat de gemachtigde met opgave van redenen was verhinderd, terwijl gemachtigde vijf andere data (op redelijk korte termijn gelegen) had opgegeven. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de schending van de hoorplicht.
9. De rechtbank zal hierna onderzoeken of de rechtsgevolgen van de te vernietigen uitspraak in stand gelaten kunnen worden.
De toets van de rechtbank
10. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.² De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Allereerst is van belang dat de rechtbank de door eiser bepleite waarde gebaseerd op de aankoopprijs niet volgt. De datum van aankoop was 2 april 2013 en deze datum is naar het oordeel van de rechtbank te ver gelegen van de op grond van de Wet WOZ in acht te nemen waardepeildatum van 1 januari 2015.
² Zie de wetsgeschiedenis van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ
11. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank vervolgens de volgende vragen beantwoorden:
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
12. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
13. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Uit het taxatierapport en de matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen. De rechtbank oordeelt dat de vergelijkingsobjecten aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] voldoende vergelijkbaar zijn. De vergelijkingsobjecten liggen in dezelfde buurt. Verder is het type woning en het bouwjaar min of meer vergelijkbaar.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
14. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidsoverlast afkomstig van de nabijgelegen uitgaansgelegenheid [naam uitgaansgelegenheid] .
15. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat de geluidsoverlast die eiser ondervindt van [naam uitgaansgelegenheid] , groter zou zijn dan die bij de vergelijkingsobjecten. De rechtbank stelt met verweerder vast dat de vergelijkingsobjecten in dezelfde buurt liggen en daarom min of meer in dezelfde mate hinder zullen ondervinden. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat de ervaren geluidsoverlast wel op de woning, maar niet op de vergelijkingspanden een bijzonder waardedrukkend effect heeft.
16. Eiser voert verder over het vergelijkingsobject aan de [adres 4] aan dat dit een appartement betreft met een groot balkon op de derde verdieping. Deze woning heeft een luxe keuken en de badkamer is goed onderhouden. Het vergelijkingsobject aan de [adres 2] betreft een penthouse. Deze woning is luxe afgewerkt, heeft een ruim zonneterras op het zuiden en een parkeerplaats in het souterrain.
17. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar gelet op de kwaliteit en de staat van het onderhoud van de vergelijkingsobjecten aan de [adres 2] en [adres 4] uitgaat van een hogere m²-prijs. De heffingsambtenaar heeft daarom het vergelijkingsobject aan de [adres 3] (gelegen aan een drukke verkeersweg) toegevoegd. Hierdoor bedraagt de gemiddelde m²-prijs van de vergelijkingsobjecten € 2.821,-. De getaxeerde m²-prijs van het woonoppervlak van eiser bedraagt € 2.598,-. Dit is een verschil van € 223,- per m². Naar het oordeel van de rechtbank zijn daarmee de verschillen tussen de kwaliteit en staat van onderhoud van de woning en die van de vergelijkingsobjecten in voldoende mate tot uitdrukking gebracht.
18. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie te hoog heeft vastgesteld, waardoor ook de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
19. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een erfpachtcorrectie toegepast. Van een aantal vergelijkingsobjecten is namelijk niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. De WOZ-waarde moet echter worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen.
20. Het gerechtshof Amsterdam heeft in de uitspraak van 9 mei 2019 geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode en toegepaste factoren voor het berekenen van de erfpachtcorrecties deugdelijk zijn.³ Daarom is er geen grond voor het oordeel dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrecties voor de vergelijkingsobjecten – en daarmee de WOZ-waarde van de woning – niet aannemelijk heeft gemaakt.
Conclusie en slotopmerkingen
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de woning toegekende waarde van € 333.500,- niet in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Hetgeen voor het overige is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
22. Gelet op rechtsoverweging 8 is het beroep gegrond. De rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden uitspraak kunnen gelet op rechtsoverweging 21 in stand blijven.
23. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser vergoeden.
24. Er is aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.534,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 254,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en een 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).”