4.2.Dit betekent dat de lat om misbruik van recht aan te nemen hoogt ligt. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet aan die maatstaf wordt voldaan, zoals ook door de heffingsambtenaar op zitting is onderkend. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om in dit geval van deze maatstaf af te wijken. Dit sluit niet uit dat de maatstaf in toekomstige gevallen wel gehaald wordt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de door hem gegeven informatie en uitleg in het verweerschrift voldoende inzicht verschaft in het systeem van de heffingen. De heffingsambtenaar heeft gewezen op pagina 64 van de begroting. Daar staat het volgende: “
De producten 33 Bestuur en 34 Communicatie worden vanwege de integrale verantwoordelijkheid van het Bestuur voor zowel het zuiverings- als watersysteembeheer voor een gelijk deel aan beide taken toegerekend.”Nader inzicht heeft de heffingsambtenaar niet hoeven verschaffen. Dat de heffingsambtenaar niet de volledige begroting bij de bestreden uitspraak heeft gevoegd, maakt niet dat schending van artikel 8:42 van de Awb heeft plaatsgevonden, nu die begroting openbaar is en voor eiseres dus ook (via internet) is te raadplegen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar in de bestreden uitspraak ten onrechte niet expliciet is ingegaan op eiseres’ bezwaargrond over de zuiveringsheffing. De motivering in de bestreden uitspraak gaat alleen over de watersysteemheffing, terwijl ook een grond over de zuiveringsheffing is aangevoerd. De verwijzing in de bestreden uitspraak naar bladzijde 64 van de begroting heft dat gebrek niet op, omdat de pagina waar naar wordt verwezen alleen gaat over de watersysteemheffing. Daarmee is de bestreden uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Dit gebrek heeft de heffingsambtenaar in beroep hersteld door in het verweerschrift en op zitting alsnog een toelichting te geven over de zuiveringsheffing. Nu eiseres door dit gebrek niet is geschaad in haar belangen, de uitkomst van de procedure blijft hetzelfde, ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en de heffingsambtenaar te veroordelen in de door eiseres gemaakte (en voor vergoeding in aanmerking komende) proceskosten. Er is geen aanleiding voor een proceskosten voor de in bezwaar gemaakte proceskosten.
Overschrijding van de redelijke termijn
7. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoel in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:26 van de Awb ook de Staat der Nederlanden aangemerkt als partij in deze procedure. De Staat heeft op basis van beleid (
noot 4: Staatscourant 18 juli 2014, nr. 20210) afgezien van het voeren van verweer.
9. In zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) heeft de Hoge Raad algemene regels gegeven over de beoordeling van de redelijke termijn van berechting. 10. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
11. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient de rechtbank ook te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
12. De rechtbank stelt vast dat dat eiseres op 12 juli 2018 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Ten tijde van deze uitspraak zijn dus 2 jaar en ruim twee maanden verstreken nadat bezwaar is gemaakt. Er is geen aanleiding om deze lange behandelduur gerechtvaardigd te achten. De overschrijding is niet in bepalende mate aan vertraging door het corona-virus toe te schrijven, nu de zitting was gepland op 14 juli 2020 en deze geen doorgang heeft gevonden door ziekte van de rechter. De overschrijding van de redelijke termijn moet geheel worden toegerekend aan de rechterlijke fase. De bezwaarprocedure heeft immers niet langer dan zes maanden geduurd, terwijl de procedure bij de rechtbank langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Dat betekent dat de Staat zal worden veroordeeld tot betaling gaan eiseres van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
13. Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
14. De rechtbank zal bepalen dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- moet vergoeden.
15. De rechtbank zal de heffingsambtenaar veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
16. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.”