Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
Hof: het onder 2.2.2 vermelde Overzicht] volgt dat de [1] op 6 maart 2015 is verkocht voor € 250.000, de [2] op 10 december 2014 is verkocht voor € 285.000,-, de [3] op 2 oktober 2014 is verkocht voor € 280.000,- en de [4] op 2 december 2014 is verkocht voor € 291.455,-. Verweerder heeft deze transactieprijzen achtereenvolgens gecorrigeerd naar € 250.500,-, € 289.000, 291.500,- en € 294.000,- in verband met de voor de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning geldende waardepeildatum. De vergelijkingsobjecten zijn allen verkocht binnen een jaar voor of na de waardepeildatum. Verder hebben de vergelijkingsobjecten hetzelfde archetype als de woning van eiseres en zijn alle woningen gelegen in dezelfde buurt of daar nabij. De rechtbank is gelet op deze kenmerken van oordeel dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres.
voetnoot 1 rechtbank: Gerechtshof Amsterdam 11 april 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9860] verweerder ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast niet gehouden was de woning in het kader van de waardering ten behoeve van de Wet WOZ inpandig te doen opnemen. In het belastingrecht is sprake van een vrije bewijsleer en daarbij past niet het voorschrijven van een verplichte inpandige opname van een onroerende zaak, ook niet indien de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waarde door een belanghebbende in bezwaar en beroep wordt betwist. De door eiseres genoemde gebreken aan de woning, te weten houtrot in de balkondeur en achterstallig schilderwerk, zijn ook niet zodanig bijzonder of omvangrijk dat een inpandige opname noodzakelijk is voor het vaststellen van de WOZ-waarde. Het feit dat de woning in het kader van de onderhavige waardering niet inpandig is opgenomen, maakt daarom niet dat de waarde op onjuiste wijze is vastgesteld.
voetnoot 2 rechtbank: ECLI:NL:HR:2014:777] regels gegeven over de stelplicht en de bewijslast, rekening houdend met de informatieachterstand van een belanghebbende. Dit laatste neemt echter niet weg, aldus de Hoge Raad, dat de feitelijke onderbouwing van het beroep op de limietoverschrijding rust op de belanghebbende. De Hoge Raad benadrukt dat van de gemeente niet kan worden verlangd dat zij van alle in de verordening en tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd. De heffingsambtenaar is alleen gehouden nadere inlichtingen te verstrekken wanneer de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake'. Bij het verstrekken van nadere inlichtingen dient de heffingsambtenaar naar vermogen duidelijk te maken op grond waarvan hij de stelling(en) van de belanghebbende betwist en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Het is dus niet zo dat de heffingsambtenaar moet bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De rechtbank stelt aldus vast dat uit voornoemde volgt dat nu eiseres overschrijding van de opbrengstlimieten aan de orde heeft gesteld en verweerder inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van verweerder mag worden verlangd voor zover eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de ramingen redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.