2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
1. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie van het Koninkrijk België aan de Nederlandse Belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over financiële rekeningen bij de [bank] (hierna ook: [bank] ). De informatie bevatte circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders, van wie een aantal codenamen gebruikte.
2. Op enkele afdrukken van microfiches, afkomstig van de [bank] , stonden de naam van eiseres en haar moeder [Y] vermeld.
3. Op 4 oktober 2001 is in het tripartiete overleg besloten om een strafrechtelijk onderzoek tegen eiseres in te stellen. De FIOD-ECD heeft vervolgens, onder leiding van het Openbaar Ministerie (hierna: OM), op 22 oktober 2001 een gerechtelijk vooronderzoek geopend tegen eiseres. Op 30 oktober 2001 is eiseres verhoord als verdachte.
4. Op 6 november 2001 heeft eiseres de bij haar in bezit zijnde bankafschriften met betrekking tot de bankrekeningen bij de [bank] overhandigd aan een medewerker van de Belastingdienst FIOD/vestiging Amsterdam. Deze gegevens zijn vervolgens op grond van artikel 81 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in beslag genomen.
5. Het gerechtelijk vooronderzoek is afgerond op 27 december 2001. Op 5 februari 2002 is door de FIOD-ECD een overzichtsproces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 28 mei 2002 heeft [B] namens het OM gereageerd op een brief van de toenmalige gemachtigde van eiseres. Hierin wordt melding gemaakt van een op 7 maart 2002 namens het OM aan deze gemachtigde verzonden brief. Verder wordt onder andere meegedeeld dat zal worden meegewerkt aan het verzoek van de gemachtigde tot een snelle afdoening van de zaak.
6. Op 7 november 2002 is overleg gevoerd tussen de officier van justitie en [C] van de FIOD-ECD.
7. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 29 november 2002 en 6 december 2002 een verzoek gestuurd om inlichtingen met betrekking tot in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hij heeft eiseres gevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die in de bijgevoegde bijlage “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” worden gevraagd. Verweerder heeft eiseres daarbij onder meer gewezen op artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR, artikel 49 van de AWR, artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de AWR en artikel 27e, onderdeel b, van de AWR, inzake de omkering van de bewijslast.
8. Bij brief van 10 december 2002 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres verweerder meegedeeld dat eiseres op 30 oktober 2001 bezoek heeft gehad van de FIOD en dat zij toen een verklaring heeft afgelegd. Voorts wordt aan verweerder gevraagd welke procedure gevolgd gaat worden, de fiscaalrechtelijke of de strafrechtelijke.
9. Op 16 december 2002 heeft de FIOD-ECD aan de toenmalige gemachtigde van eiseres medegedeeld dat wordt afgezien van strafrechtelijke vervolging en dat de zaak van eiseres administratiefrechtelijk door de Belastingdienst Amsterdam zal worden afgedaan.
10. Bij brief van 17 december 2002 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 op te leggen en om deze belastingaanslagen te verhogen met 100% van de nagevorderde belasting. Bij deze brief is een bijlage gevoegd waarin een schatting van de verschuldigde IB en VB over de jaren 1990 tot en met 2000 alsmede van de op te leggen boetes is gemaakt. In de brief is hierover het volgende opgemerkt:
“(…)
Later nog op te leggen belastingaanslagen
Om u inzicht te geven in de omvang van alle aanslagen die ik u zal opleggen heb ik als bijlage meegestuurd een voorlopig overzicht van de op te leggen aanslagen met de daarbij te betalen bedragen aan belasting, heffingsrente en boete. De bedragen in dat overzicht zijn berekend op basis van de thans bekende feiten. Ik behoud mij dan ook het recht voor om op basis van nieuwe feiten en/of inzichten hogere belastingaanslagen op te leggen dan uit het u thans toegezonden overzicht blijken. Ook uw reactie op de thans op te leggen belastingaanslagen en/of hetgeen u naar aanleiding van de op te leggen aanslagen al dan niet meedeelt over de buitenlandse tegoeden, kan aanleiding zijn om de belastingaanslagen in afwijking van het overzicht vast te stellen. (…)”
11. Met dagtekening 31 december 2002 zijn aan eiseres navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 met boetes (100%) opgelegd.
12. Bij brieven van 21 januari 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991.
13. Tot de gedingstukken behoort een door eiseres en haar moeder ondertekende verklaring van 24 september 2003 dat zij vanaf de openingsdatum (12 juni 1989) beiden konden beschikken over de tegoeden bij [bank] . Tussen verweerder en de toenmalige gemachtigde is overleg gevoerd over de hoogte van de over latere jaren na te vorderen bedragen en zijn de mogelijkheden voor een vaststellingsovereenkomst beproefd.
14. Met dagtekening 3 november 2003 zijn aan eiseres navorderingsaanslagen VB 1993 en 1999 opgelegd en met dagtekening 30 november navorderingsaanslagen IB 1991 tot en met 2000 en VB 1992, 1994 tot en met 1998 en 2000, alle met boetes van 50% opgelegd. Bij brieven van 11 december 2013 (ontvangen door verweerder op 12 december 2013) respectievelijk 9 januari 2004 (per fax ontvangen door verweerder op dezelfde datum) heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voormelde navorderingsaanslagen.
15. Verweerder heeft in zijn brief van 28 januari 2014 de motivering gegeven van zijn in het procesverloop genoemde uitspraken op bezwaar. Voorts heeft verweerder daarin een vergoeding voor immateriële schade toegekend en een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.”