Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. J.K.A. van Loo (Labré advocaten) te Amsterdam,
1.Ontstaan en loop van het geding
f44.240. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 44.240, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f16.706 aan heffingsrente in rekening gebracht (HA 13/2658; kenmerk Hof: 15/00506).
f54.347. In de navorderings-aanslag is een verhoging begrepen van ƒ 54.347, waarvan geen kwijtschelding is verleend.
f17.294 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2659; kenmerk Hof: 15/00507).
f51.120. In de navorderings-aanslag is een verhoging begrepen van ƒ 51.120, waarvan geen kwijtschelding is verleend.
Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f13.689 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2660; kenmerk Hof: 15/00508).
f54.444. In de navorderings-aanslag is een verhoging begrepen van ƒ 54.444, waarvan geen kwijtschelding is verleend.
Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f9.395 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2661; kenmerk Hof: 15/00509).
f8.136. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.136, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f3.069 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2671; kenmerk Hof: 15/00510).
f8.448. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.448, waarvan geen kwijtschelding is verleend. Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f2.684 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2672; kenmerk Hof: 15/00511).
f8.696. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.696, waarvan geen kwijtschelding is verleend.
Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f2.325 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2673; kenmerk Hof: 15/00512).
f8.576. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 8.576, waarvan geen kwijtschelding is verleend.
Bij afzonderlijke beschikking is een bedrag van
f1.224 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2674; kenmerk Hof: 15/00513).
f78.803. Bij afzonderlijke beschikkingen is een boete opgelegd van
f78.803 en is een bedrag van
f6.035 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 13/2662; kenmerk Hof: 15/00520).
en beschikkingen heffingsrente;
beschikkingen heffingsrente;
f59.890, de boetebeschikking 2001 tot € 8.587, de
boetebeschikking 2002 tot € 9.158, de boetebeschikking 2003 tot € 9.715, de
boetebeschikking 2004 tot € 10.104, de boetebeschikking 2005 tot € 10.045, de
boetebeschikking 2006 tot € 9.929, de boetebeschikking 2007 tot € 10.792 en de
boetebeschikking 2008 tot € 11.244;
immateriële schadevergoeding te betalen van € 500;
€ 3.000.”
2.2. Feiten
Belastingdienst FIOD-ECD met de volgende passage:
In de brief van 5 december 2002 vermeldt verweerder dat eiser op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) verplicht is om de vragenbrief te beantwoorden en de gevraagde gegevens te verstrekken.
Aan eiser wordt gevraagd of hij instemt met het aanhouden van het bezwaarschrift totdat in deze procedure uitspraak is gedaan. Deze brief is op 11 februari 2003 door eiser voor akkoord ondertekend en retour gezonden.
om een kostenvergoeding (hetgeen eiser op 18 juli 2005 heeft gedaan).
de [Q.] hij de gelegenheid krijgt voor een hoorgesprek en dat hij dan zijn
bezwaarschrift nader kan toelichten en desgewenst inzage kan krijgen in het dossier.
uitspraak wenst te ontvangen, wenst verweerder dat te vernemen.
Omdat eiser door de strafrechter is veroordeeld, zal er voor deze navorderingsaanslagen geen vergrijpboete worden opgelegd.
wenst verweerder dat te vernemen.
De verminderingsbeschikkingen hebben alle een dagtekening van 26 april 2013.
De richtlijnen werden niet toegepast. De wijze waarop ter zake gehandeld werd is door het Comité P als onbehoorlijk en ondoelmatig gekwalificeerd.
Ik vraag echter uw aandacht voor het feit dat het aan de belastingdienst zelf is om te beslissen – voor eigen verantwoordelijkheid – of het passend is om de inlichtingen, waarover zij beschikt, aan zusterdiensten te verstrekken.”
Hierbij worden u fotokopieën van microfiches overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier (…) KREDIETBANK N.V. en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van inwoners van uw land.
1. VOORAFGAANDE OPMERKING
KB-Lux betwist de juridische geldigheid van de stukken in het gerechtelijk dossier als bewijsmiddel. De Belgische fiscale administratie beschikt echter over de toelatingen tot consultatie van het betrokken gerechtelijk dossier.
Deze toelating is rechtsgeldig verleend door de heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en laat de inzage en afschriftname toe, evenals het gebruik van de stukken (…).
(…)
4. AARD VAN DE OVERGEMAAKTE INFORMATIE
Deze zending bevat fotocopieën van de afgedrukte microfiches;
(…)
De bewuste stukken stellen per pagina voor:
De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI(…) rubrieken [Hof: LMI is: Luxemburgs Monetair Instituut] op 31/01/1994”.
(…)
De aard van de betrokken rekeningen kan van 5 types zijn:
* Zichtrekeningen van klanten KB-Lux
* Termijnrekeningen/rekeningen met opzeggingstermijn
* Termijnspaarrekening/spaarrekening met opzeggingstermijn
* Rekeningen belichaamd door kasbonnen
* Rekeningen van andere aard (…)
De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. (…)
Algemene kenmerken van de documenten (…)> Elke pagina gedrukte microfiche bevat in de rechterbovenhoek een paginanummer (…)
> De meeste LMI genummerde rubrieken krijgen automatisch een omschrijving die de juiste aard van de betrokken rekening herneemt (..)
> Elke pagina vermeldt de valuta waarin de rekeningsaldi zijn uitgedrukt (…)
> Ter hoogte van de lijn met de LMI-sleutel is de nationaliteit van de rekeninghouder van de lijst aangegeven (…)
> Elke lijn van inschrijving vermeldt:
> het rekening nummer van de titularis (…)
> in dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestrepen aan één enkele
rekeninghouder toe en zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer (…)
> de naam van de rekeninghouder (…)
> het rekeningsaldo in de gespecificeerde-valuta (…)”
De invulling van een redelijk te achten standpunt kan op dit moment nog niet plaatsvinden, omdat daarvoor eerst bewijs moet worden verzameld. Daartoe zijn in het Zoeklicht enkele resultaatvelden opgenomen, die kunnen worden ingevuld wanneer een belanghebbende wél bekend heeft en alle informatie heeft aangeleverd. Met die informatie zal getracht worden een algemeen beeld te vormen van de historische ontwikkeling van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Mede aan de hand daarvan zal een redelijk en te motiveren standpunt worden geformuleerd. Omdat het bewijs daarvoor nog verzameld moet worden moeten aanslagen, waarbij een dergelijk standpunt moet worden ingenomen, nog niet worden opgelegd. (…)”
Dit bestand is op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie Haarlem door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie.
Op deze manier zijn ruim 2000 rekeninghouders geïdentificeerd en is voornoemd cliëntenbestand KB Lux onder meer aangevuld met de sofinummers van de vermoedelijke rekeninghouders. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale Rijbewijzen- en Bromfietsencertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen zijn opgenomen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer ((…) RDW-bestand).”
Ten aanzien van de beschikbaar gekomen gegevens is nauw overleg gevoerd met het OM over de mate waarin posten kunnen worden voorgedragen voor strafrechtelijke vervolging en welke criteria daarbij van belang zijn. Het aantal posten dat kon worden voorgedragen werd bepaald door de beschikbare capaciteit bij het OM. Afgesproken is dat 200 posten zouden worden geselecteerd. Op 10 oktober 2001 is gestart met de vervolging van een beperkt aantal personen met rekeningen op of via Duitse bankrekeningen.
Op 30 oktober is de eerste Luxemburgse tranche gestart met de vervolging van 50 posten KB Lux. De eerste ervaringen zijn positief. Ongeveer driekwart van de belastingplichtigen erkende rekeninghouder te zijn (geweest) bij de KB Lux.
De tweede tranche van ongeveer 150 posten staat gepland voor december 2001. Deze posten komen dus voorlopig niet voor de klantbehandeling beschikbaar. De ervaringen uit het strafrechttraject worden in een uitvoeringsdraaiboek klantbehandeling verwerkt of zullen afzonderlijk met alle uitvoerenden op de eenheden worden gecommuniceerd. De FIOD-ECD levert hieraan een actieve bijdrage.
(…)
9. Wat mag u binnenkort verwachten
Conform het plan van aanpak rekeningenproject staat
op 3, 4 en 5 december 2001 de kick off gepland van de klantbehandeling.Het doel van de kick off is om alle betrokkenen van eenheden te informeren over de aard, de achtergronden en de wijze van aanpak van de klantbehandeling.
(…)
Bijeenkomst Amsterdam op 5 december 2001(…)”
Op 13 november jl. heeft de stuurgroep Rekeningenproject beslist dat de eerste resultaten van zowel het strafrechtelijke als het pilottraject klantbehandeling zodanig positief zijn dat er groen licht kon worden gegeven voor het vervolg. Dat betekent dat de kick-off bijeenkomsten begin december definitief doorgaan (…).
1. Voorlopige resultaten onderzoek FIOD/ECD
(…)
Ten aanzien van de ontkenningen wordt het onderzoek voortgezet.
(…)
3. Bestanden
De strafrechtelijke onderzoeken of de klantbehandeling kan starten zodra een belastingplichtige is geïdentificeerd. (…) Op dit moment beschikken we over 6200 rekeningen op naam, waarvan er zo’n 2400 zijn geïdentificeerd. Het beheer van dit brestand ligt bij de FIOD-ECD. Dat excelbestand heet het Nederlands Cliëntenbestand.”
Van de KB Lux cliënten, die in het FIOD-bestand staan, waren er inmiddels 75 overleden. (…) Van alle overleden rekeninghouders zijn door NN17 van het Specialistenteam successie & schenking te Rotterdam dossiers aangemaakt. In het successiesysteem heeft hij nagezocht welke gegevens bekend waren en daarvan heeft hij prints gemaakt. Met name voor wat betreft de oudere sterfgevallen is dat niet gelukt, omdat die overlijdens niet voorkomen in het systeem zoals dat thans functioneert. Voor 50 dossiers heeft hij stukken opgevraagd bij het Centraal Archief in Apeldoorn.”
De strafrechtelijke onderzoeken in het kader van het Rekeningenproject zijn inmiddels vrijwel afgerond. Van ca. 2/3 hiervan zijn de processen-verbaal inmiddels ter hand gesteld aan het Openbaar Ministerie.”
Algemeen:
- Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?
- Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?
- Door wie is deze rekening geopend?
Crediteringen:
- Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen gestort of laten storten, dan wel
overgemaakt of laten overmaken op deze bankrekening (…)
Debiteringen:
- Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?
- Op welke data (dag-maand-jaar) hebben opnamen en/of overboekingen plaatsgevonden?
- Wat was het bestedingsdoel van deze opnamen of overboekingen?
Opbrengsten:
- Heeft u het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld op uw aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?
Tevens verzoek ik u mij de volgende bescheiden te verstrekken:
(…)
- De afschriften van de banktegoeden van ieder jaar;
- Een specificatie van de ontvangen rente per jaar (…)”.
1. Verslag bezoek BBI Brussel(…)
De vermelding op de overzichten van het land geeft volgens de BBI het woonland aan van de rekeninghouder.
(…)
Doel van de bespreking was gericht op de mogelijkheden van het doen van rechtshulpverzoeken aan de Luxemburgse bevoegde autoriteiten voor het verkrijgen van bankstukken van de KB Lux voor rekeningen op naam en voor coderekeningen.”
Bij die vergelijking werd vastgesteld dat de rekeningnummers en de saldo’s die voorkomen op de microfiches wel degelijk overeenkomen met deze die voorkomen op de door de betrokken belastingplichtigen ter beschikking gestelde documenten.”
3.Geschil in hoger beroep
processuele gevolgen heeft dat;
- is de belastingrechter – zoals belanghebbende stelt – voor wat betreft bewijskracht van de
afdrukken van een microfiche gebonden aan de beslissing van het Hof (strafkamer) van 28
februari 2006;
- zijn de vereiste aangiften gedaan;
- zijn de belastingaanslagen naar de juiste bedragen vastgesteld; indien sprake is van
omkering van de bewijslast: heeft de inspecteur de belastbare inkomens en vermogens
redelijk geschat;
- zijn in de navorderingsaanslagen terecht verhogingen begrepen en zo ja, dienen deze
verder te worden kwijtgescholden dan de rechtbank heeft gedaan;
- zijn de boeten die gelijktijdig met de navorderingsaanslag IB 2000 en de aanslagen zijn
opgelegd terecht en naar de juiste hoogte opgelegd.
4.Beoordeling van het geschil
Ook anderszins bestonden voor de Nederlandse Belastingdienst geen redenen aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht was geschonden, dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van de gegevens van de microfiches ontoelaatbaar moet worden geoordeeld.
De omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is verkregen, staat niet in de weg aan gebruik van dat materiaal in een fiscale procedure. Daarnaast is niet gebleken dat Nederlandse overheidsdienaren betrokken zijn geweest bij een onregelmatigheid, zoals diefstal of verduistering van de documenten van KB-Lux, of dat zij op andere wijze onrechtmatig gedrag van werknemers of ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
Indien al zou moeten worden aangenomen dat de Belgische autoriteiten zich in het kader van het in handen krijgen van de microfiches onrechtmatig hebben gedragen, kan evenmin worden gezegd dat de gegevens door de Nederlandse Belastingdienst zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht (vgl. Hoge Raad 21 maart 2008, nr. 43 050, ECLI:NL:HR:2008:BA8179). Dat er na de eerste verkrijging onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, zoals eiser stelt, is voor het gebruik van de afdrukken van de microfiches in de onderhavige zaak niet van belang.
De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de gegevensuitwisseling niet door de bevoegde autoriteiten heeft plaatsgevonden. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de begeleidende brief waarmee de afdrukken van de microfiches naar de Nederlandse autoriteiten zijn verzonden, is geadresseerd aan het Ministerie van Financiën.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding gehoor te geven aan het verzoek van eiser nader onderzoek door een deskundige te laten instellen naar het contact tussen de Belgische autoriteiten en het Nederlandse Ministerie van Financiën, aangezien dit niet raakt aan de rechtmatigheid van het verkregen bewijs.”
Het Comité P heeft daarover volgens de inspecteur geen oordeel gegeven. Volgens de inspecteur is ook overigens geen sprake van onrechtmatigheden, begaan (rechtstreeks) in relatie tot belanghebbende.
Het zijn ook geen onrechtmatigheden jegens belanghebbende, dat wil zeggen dat de onrechtmatigheden niet zijn begaan in een onderzoek naar belanghebbende zelf. Meer in het algemeen is het Hof niet gebleken dat in enig stadium van de verkrijging van de informatie, vanaf de verkrijging in Luxemburg tot en met de verkrijging van de informatie door de Nederlandse Belastingdienst, onrechtmatig of onzorgvuldig is gehandeld tegenover belanghebbende zelf. Deze onrechtmatigheden kunnen in de onderhavige procedure dan ook niet leiden tot uitsluiting van bewijs van de langs die (onrechtmatige) weg verkregen informatie (verg. Hof Den Bosch ECLI:NL:GHSHE:2014:5201, overweging 4.11; het daartegen ingesteld cassatieberoep werd door de Hoge Raad verworpen ECLI:NL:HR:2016: 26).
Van verweerder wordt niet verlangd, anders dan eiser kennelijk meent, dat hij het overtuigende bewijs in strafrechtelijke zin levert als bedoeld in artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering. In het belastingrecht geldt immers de vrije bewijsleer en is ieder middel dat tot bewijs kan dienen toegestaan. De rechtbank zal bij de beoordeling meewegen dat eiser bij arrest van 28 februari 2006 van het Gerechtshof te Amsterdam, nr. 645/06, is vrijgesproken van - kort gezegd - het doen van onvolledige/onjuiste aangiften ib/pvv en vb over enkele andere jaren dan thans aan de orde, doch dit dwingt niet tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor het rekeninghouderschap van eiser over de onderhavige jaren. Het beroep van eiser op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg van 23 oktober 2014 (Melo Tadeu vs Portugal) kan eiser niet baten, nu het feitencomplex in die zaak niet gelijk is aan dat in de onderhavige zaak. Dit arrest werpt bovendien geen ander licht op het beginsel dat de belastingrechter een eigen beoordeling van het bewijs moet maken. Verweerder kan derhalve volstaan met het aannemelijk maken van zijn stelling, hetgeen verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, ook heeft gedaan.
Ten aanzien van de naam op de persoonskaart overweegt de rechtbank dat deze persoon is genaamd [N] [A] [C] , zodat de microfiches niet op hem betrekking kunnen hebben. Ten aanzien van zijn vader, [A] [O] [P] [C] , geldt in de eerste plaats dat deze persoon al in 1983 is overleden, zodat het buitengewoon onwaarschijnlijk is dat er in 1994 nog een rekening op zijn naam staat. Bovendien kan uit de overgelegde persoonskaart niet worden afgeleid dat deze persoon in Nederland heeft gewoond. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat de vermelding “NL” op het microfiche erop duidt dat de rekening toebehoort aan een inwoner van Nederland. Verweerder heeft in dit verband gewezen op een proces-verbaal van ambtshandeling, parketnummer 13/120067-01, opgemaakt op 10 januari 2003 door een ambtenaar bij de belastingdienst FIOD-ECD-Haarlem, waarin is opgenomen dat de Belgische belastinginspectie in een onderhoud met de FIOD-ECD heeft aangegeven dat de vermelding op de overzichten verband houdt met het woonland van de rekeninghouder.
De rechtbank concludeert dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 1994 andere personen met de eerste voornaam [A] en de achternaam [C] in Nederland woonachtig waren.
Het Hof verwerpt derhalve de stelling van belanghebbende dat reeds de vrijspraak van belanghebbende door de strafkamer van het Hof ertoe heeft te leiden dat het beroep gegrond is.
De rechtbank heeft volgens belanghebbende ten onrechte bij hem de last neergelegd om te bewijzen dat er in 1994 andere personen met als eerste voornaam [A] en de achternaam [C] in Nederland woonachtig waren.
- de mededelingen van de Belgische autoriteiten;
- de valutacodes op de microfiches welke overeenkomen met die van KB-Lux, en
- al de microfiches van belastingplichtigen die wel informatie aan de inspecteur hebben
verstrekt en die betrekking bleken te hebben op KB-Lux.
In dit bestand kwamen ten tijde van de identificatie nog geen voornamen voor. Vervolgens zijn de gegevens van de microfiches gekoppeld aan een sofinummer en aan een bestand van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) dat wel voornamen bevatte. In dit verband heeft de inspecteur gesteld dat het bestand BVR tevens gegevens bevat van belastingplichtigen die zijn overleden of zijn geëmigreerd.
Dit proces van vergelijken van de gegevens op het microfiche met databestanden waarover de inspecteur kon beschikken, heeft – zoals ook tot uiting komt in het onder 3 van de uitspraak van de rechtbank aangehaalde proces-verbaal van de FIOD-ECD – geleid tot de identificatie van belanghebbende als houder van de in de microfiches vermelde rekeningen bij KB-Lux. Volgens de inspecteur hebben de microfiches betrekking op inwoners van Nederland; hij baseert zich daarbij onder meer op de hiervoor onder 2.3, 2.5 en 2.13 vermelde stukken.
4.4.4.1. Naar het oordeel van het Hof ligt het op de weg van de inspecteur om aannemelijk te maken dat belanghebbende eind januari 1994 houder was van rekeningen bij KB-Lux met – naar het Hof op grond van de microfiches en de daarop gegeven toelichting op zichzelf aannemelijk acht – saldi (destijds) van f 1.304.217,85 en f 1.294,99 (hierna: de rekeningen). Anders dan belanghebbende veronderstelt, wordt voor dit bewijs van de inspecteur niet verlangd dat ‘met 100% zeker’ is op welke wijze de naam [C] op het microfiche is terechtgekomen. Zoals hiervoor is overwogen gaat het Hof op zichzelf uit van de authenticiteit (van de kopie) van het microfiche en de gegevens die daarop zijn vermeld.
Dit betekent dat de inspecteur aannemelijk dient te maken dat belanghebbende de op het microfiche vermelde persoon is.
Voortvarendheid4.5.1. De navorderingsaanslagen ib/pvv 1991, 1992, 1993, 1997 en 2000, alsmede de navorderingsaanslagen vb 1992, 1993, 1994 en 1998 zijn opgelegd met toepassing van de twaalfjaarstermijn als bedoeld in artikel 16, vierde lid, AWR. In eerste aanleg heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur van die verlengde navorderingstermijn geen gebruik heeft mogen maken. Op dit punt heeft de rechtbank belanghebbende in het gelijk gesteld en daartoe het volgende overwogen:
Dat betekent dat de navorderingsaanslagen, inclusief de daarop betrekking hebbende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, zullen worden vernietigd.”
Na ontvangst van de inlichtingen van de Belgische belastingdienst is, gelet ook op de aard en omvang van die inlichtingen, door de Belastingdienst besloten tot een projectmatige aanpak. Dit ‘rekeningenproject’ is in 2002 van start gegaan. Gelet op de omvang en het tijdsbeslag voor de regionale eenheden en het verloop van het identificatieproces zijn de op belastingplichtigen betrekking hebbende gegevens in drie tranches aan die eenheden toegezonden: begin januari 2002, maart 2002 en rond juni/juli 2002. Bovendien was met het ontwikkelen van een landelijke, gecoördineerde aanpak de nodige tijd gemoeid.
De inspecteur wijst op hetgeen daarover in verschillende Nieuwsbrieven is vermeld. Volgens de inspecteur was het dossier van belanghebbende tot medio september in behandeling bij de FIOD/ECD.
4.5.3. Belanghebbende verwijst naar het oordeel van de rechtbank. Voorts stelt hij dat uit een brief van de Belastingdienst van 18 december 2002 blijkt dat de berekeningen voor alle navorderingsaanslagen voor de jaren 1990 tot en met 2000 reeds toen beschikbaar waren, terwijl die belastingaanslagen niet eerder dan 1 juli 2003 zijn opgelegd. Volgens belanghebbende kan de tijd die is gemoeid met een strafrechtelijk traject bij de beoordeling van de voortvarendheid niet mee in aanmerking worden genomen. Volgens belanghebbende is de inspecteur ten onrechte ervan uitgegaan ‘toch tijd genoeg te hebben’.
In het bijzonder, omdat in die periode werkzaamheden met het oog op een strafrechtelijke aanpak van belanghebbende zijn verricht, in welk verband het Hof het om redenen van doelmatigheid en voorkoming van een onwenselijke samenloop van bevoegdheidsuitoe-fening begrijpelijk acht dat na de identificatie van belanghebbende op 16 oktober 2001 niet parallel aan het strafrechtelijk onderzoek het heffingsonderzoek is voortgezet.
Gelet ook op hetgeen is overwogen onder 4.5.4.1, doet aan dit oordeel niet af dat er in een periode van meer dan zes maanden in het kader van de heffing geen aanwijsbaar contact geweest tussen belanghebbende en de inspecteur.
De omstandigheid dat die processuele sanctie niet mogelijk is bij ontbreken van een informatiebeschikking staat daaraan, zoals ook blijkt uit het arrest BNB 2016/2 (r.o. 2.3.1), niet in de weg.
f25.000 afnemen.
Overigens heeft de inspecteur ter zitting van het Hof verwezen naar tot de stukken behorende – en op zichzelf niet door belanghebbende betwiste – gegevens over marktrenten en over rente die in de onderhavige jaren door KB-Lux werd vergoed en gesteld dat, uitgaande van het in januari 1994 aanwezige saldo op de rekeningen en van die rentegegevens, belanghebbende, door geen inkomsten en vermogen uit hoofde van die rekeningen aan te geven, niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
Aan de omstandigheid dat de inspecteur niet van alle aangiften kopieën heeft overgelegd, verbindt het Hof – anders dan belanghebbende – verder geen gevolg, omdat de aangiftegegevens die voor de beoordeling van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan op zichzelf niet in geschil zijn.
f1.305.513 (€ 592.416) bedraagt en acht het vermoeden gerechtvaardigd dat dit saldo sedert die datum tot en met 2008 niet is afgenomen. Of het saldo op de rekeningen na januari 1994 is toegenomen laat het Hof bij de beoordeling van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan in het midden. Voor de tijdstippen 1 januari 1991, 1 januari 1992 en 1 januari 1993 zal het Hof uitgaan van lagere bedragen, overeenkomstig het voor deze jaren door de inspecteur ingenomen standpunt, te weten respectievelijk:
f1.012.513,
f1.105.057 en
f1.209.817.
Voor wat betreft de door belanghebbende op de rekeningen genoten inkomsten zal het Hof uitgaan van een jaarlijkse rente van 2,5%.
Genoemde 2,5% is bijna het laagste percentage over de periode 1993 tot en met 2000 dat blijkens een tot de stukken behorend overzicht door KB-Lux over bij haar aangehouden termijndeposito’s met een looptijd van 1 maand werd vergoed (‘Bijlage 2 Draaiboeken & Nieuwsbrieven geschoond’ bij het verweerschrift in eerste aanleg). Voorts zal het Hof, bij voldoende substantiële verschillen tussen aangegeven inkomens en inkomens die zouden moeten zijn aangegeven met bijtelling van niet aangegeven rente of vermogen, een ‘vertaling’ van deze exercitie in termen van verschuldigde belasting achterwege laten.
Deze uitganspunten brengen het Hof tot de volgende beoordeling.
f19.651. Bij een gemiddeld bedrag van de rekeningen van
f1.058.785 is aannemelijk dat hierop
f26.470 aan inkomsten is genoten. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de ib/pvv 1991 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f28.554. Bij een gemiddeld bedrag van de rekeningen van
f1.157.437 is aannemelijk dat hierop
f28.936 aan inkomsten is genoten. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de ib/pvv 1992 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f39.913. Bij een gemiddeld bedrag van de rekeningen van
f1.257.665 is aannemelijk dat hierop
f31.442 aan inkomsten is genoten. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de ib/pvv 1993 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f11.199. Bij een gemiddeld bedrag van de rekeningen van
f1.305.513 is aannemelijk dat hierop
f32.638 aan inkomsten is genoten. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de ib/pvv 1997 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f117.448. Bij een gemiddeld bedrag van de rekeningen van
f1.305.513 is aannemelijk dat hierop
f32.638 aan inkomsten is genoten. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de ib/pvv 2000 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f507.000. Niet aangegeven is een vermogen van
f1.105.057. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de vb 1992 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f520.000. Niet aangegeven is een vermogen van
f1.209.817 Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de vb 1993 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f549.000. Niet aangegeven is een vermogen van
f1.305.513. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de vb 1994 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
f271.000. Niet aangegeven is een vermogen van
f1.305.513. Het Hof acht dit bedrag relatief en absoluut van een zodanige omvang dat moet worden geconcludeerd dat belanghebbende voor de vb 1998 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin is geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat aan de schatting geen hoge eisen gesteld mogen worden, aangezien verweerder slechts beschikt over beperkte gegevens, namelijk de afdrukken van de microfiches, de bekende rentepercentages van KB-Lux en de gegevens die verkregen zijn van de meewerkende rekeninghouders. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslagen de berekeningsmethodiek gehanteerd zoals die bij het zogeheten Rekeningenproject te doen gebruikelijk was en voor wat betreft de jaren tot en met 2000 is gesanctioneerd door de Hoge Raad in het arrest van 12 augustus 2011 (ECLI:Nl:HR:2011:BN6324) (overweging 4.4.2) en het arrest van 12 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6811). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belastbare inkomens uit sparen en beleggen over de onderhavige jaren op redelijke wijze geschat. Verweerder is voor de jaren 2001 tot en met 2008 voor de berekening van de correcties uitgegaan van het berekende saldo eind 2000 en heeft dat saldo verhoogd met een veronderstelde aangroei. De door verweerder gehanteerde oprenting van het (geschatte) vermogen acht de rechtbank redelijk.
De rechtbank acht ook de aanname dat de tegoeden hebben bestaan in de gehele periode van 2000 tot en met 2008 niet onredelijk, nu niets is komen vast te staan omtrent eventuele opheffing van de onderhavige rekening. Eiser heeft zijn stelling dat, gelet op zijn leeftijd, aannemelijk is dat hij het vermogen inmiddels (deels) heeft aangewend als appeltje voor de dorst, op geen enkele wijze geconcretiseerd laat staan onderbouwd.
Uit de parlementaire geschiedenis behorende bij de Wet IB 2001 volgt dat artikel 5.3, lid 3, letter b, van de Wet IB 2001 is opgenomen omdat (i) het in belangrijke mate de administratieve lasten en uitvoeringslasten voor zowel de burgers als de belastingdienst beperkt, (ii) het ingewikkelde herberekeningen van oude belastingschulden voorkomt en risico's van procedures beperkt, en (iii) zonder een dergelijke maatregel het bepalen van de omvang van de rendementsgrondslag onnodig complex zou worden. Met deze standpunten is de wetgever gebleven binnen de hiervoor bedoelde ruime beoordelingsmarge, ook al gelden de hiervoor weergegeven argumenten niet alle in dezelfde mate voor iedere soort van belastingschuld. Hierbij is van belang dat de hiervoor genoemde verdragsbepalingen niet vereisten dat zo uitgewerkte regelingen worden getroffen dat elke ongelijkheid of onevenredigheid in elke denkbare situatie wordt vermeden (vgl. Hoge Raad 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9673).”
Dat bedrag heb ik contant gemaakt naar een vermogen per eind 1989. Ik heb aangenomen dat dit vermogen in het vierde kwartaal van 1989 volledig beschikbaar was en dat u dit vermogen belegd heeft in 12 maandsdeposito’s. Voor de jaren 1990, 1991, 1992 en 1993 ben ik ervan uitgegaan dat de vrijgekomen rente telkens weer belegd is tegen de geldende gemiddelde rente op een 12 maands termijndeposito. Voor die beleggingsvorm heb ik gekozen vanuit de benadering dat risicomijdend belegd is tegen een zo hoog mogelijke rente. In die jaren was de 12 maandsrente ongeveer gelijk of zelfs hoger dan de rente op staatsobligaties met een looptijd van 5 jaar.
Uit het renteverloop van 1992, 1993 en 1994 blijkt een stevige daling van de 12 maandsrente voor termijndeposito’s. Om die redenacht ik het aannemelijk dat u gezocht heeft naar een andere risicomijdende beleggingsvorm met hoog rendement. Die mogelijkheid bestond in het vierde kwartaal van 1994 in de vorm van staatsobligaties NL met een looptijd van 5 tot 8 jaar. Om die reden is bij de berekening van het rendement op uw vermogen vanaf 1-1-1995 uitgegaan van het rendement op die staatsobligaties. De jaarlijkse rente is in de berekening telkens herbelegd in dezelfde beleggingsvorm tegen de dan geldende rentevoet.
Voor de correcties vermogensbelasting is aansluiting gezocht bij het per 1 januari van elk jaar voor belegging beschikbare bedrag. De invloed van stortingen en onttrekkingen is buiten beschouwing gebleven.
Voor u leidt dit nu tot de volgende consequenties:
Middel en jaar correctie te betalen belastingInkomstenbelasting 1991 f 92.544 f 44.240
Inkomstenbelasting 1992 f 104.759 f 54.347
Inkomstenbelasting 1993 f 95.696 f 51.120
Inkomstenbelasting 1997 f 113.715 f 54.444
Inkomstenbelasting 2000 f 131.390 f 78.803
Vermogensbelasting 1993 f 1.209.817 f 8.448
Vermogensbelasting 1994 f 1.305.513 f 8.696
Vermogensbelasting 1998 f 1.699.686 f 8.576
Deze onderbouwing is echter uitgebleven. Dat zou wellicht anders zijn geweest als belanghebbende antwoord had gegeven op de door de inspecteur gestelde vragen, als vermeld onder 2.12, maar dat heeft hij nu juist niet gedaan.
Ook overigens is belanghebbende niet erin geslaagd overtuigend aan te tonen dat de bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde belastingaanslagen niet juist zijn
Op grond van de artikelen 67d en 67e van de AWR en de bepalingen uit het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bedraagt de boete bij opzet in beginsel 50% van de boetegrondslag, tenzij sprake is van een strafverzwarende omstandigheid. In dat geval bedraagt de boete 100%. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser er bewust voor heeft gekozen een bankrekening te openen in een land met bankgeheim teneinde aldus het tegoed en de inkomsten daaruit op een listige wijze voor verweerder verborgen te houden. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het om omvangrijke bedragen gaat, is volgens verweerder sprake van strafverzwarende omstandigheden.
In casu is sprake van een zeer aanzienlijk vermogen, namelijk een termijndeposito met op 31 januari 1994 een saldo van
f1.304.217 en een zichtrekening met een saldo op genoemde datum van
f1.294. Gelet op de omvang van het deposito en de aard van deze rekening acht de rechtbank verweerder geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat eiser vanaf 1 januari 1994 beschikte over de twee rekeningen vermeld op de afdruk van de microfiches.
Voorts acht de rechtbank verweerder geslaagd in het bewijs van zijn standpunt dat het aan opzet van eiser is te wijten dat de ingediende aangiften als gevolg hadden dat op grond daarvan te weinig belasting zou worden betaald. Het gebruikmaken van een aparte bankrekening in een land met een bankgeheim strekte, naar mag worden aangenomen, tot doel die tegoeden buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden. Op grond hiervan wordt dan ook aangenomen dat eiser wist dat tegoeden en inkomsten van een buitenlandse bankrekening moeten worden aangegeven bij de Nederlandse fiscus. Dat de tegoeden in het buitenland zijn aangehouden met het doel deze buiten het zicht van verweerder te houden, vormt voorts een strafverzwarende omstandigheid, zodat in beginsel boetes van 100% gerechtvaardigd zijn.
Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel met de stelling dat belastingplichtigen (tot 1 juli 2014) boetevrij konden inkeren ten aanzien van hun gerechtigheid tot buitenlandse vermogens. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn gedragslijn om zogenoemde meewerkers lager te beboeten dan niet-meewerkers, het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. De situatie van een meewerker is niet gelijk aan die van een niet-meewerker. Voor de verschillende behandeling is een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Eiser had ervoor kunnen kiezen opening van zaken te geven, in welk geval de lagere boete op hem van toepassing zou zijn geweest. Nu hij ervoor heeft gekozen geen opening van zaken te geven, kan niet geoordeeld worden dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door hem deze begunstiging te ontzeggen.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat de vrijspraak in de strafzaak ertoe zou moeten leiden dat alle boetes dienen te worden vernietigd op de grond dat zij alle verband houden met hetzelfde feit, namelijk met het niet vermelden in de belastingaangiftes van het saldo op een buitenlandse bankrekening. Nog daargelaten dat niet bekend is of de strafrechter over alle stukken beschikte waarover de belastingrechter in de onderhavige zaken beschikt, staat het de belastingrechter vrij een eigen beoordeling van het bewijs te maken en is hij daarbij op geen enkele wijze gebonden aan het oordeel van de strafrechter.
De rechtbank acht een matiging van de boetes met 5% dan ook voldoende.”
f1.305.513 bedroeg (een termijndeposito van
f1.304.217 en een zichtrekening met een saldo van
f1.294). Evenals de rechtbank acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende de rekeningen na 1994 heeft aangehouden, dat daarop rente is bijgeschreven en dat belanghebbende aldus heeft beschikt over wassende vermogensbestanddelen waarop rente-inkomsten zijn genoten. Voorts acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ook in 1993 over de rekeningen heeft beschikt.
Uit de overgelegde stukken volgt dat van de zijde van eiser direct in het bezwaarschrift van 9 juli 2003 en nadien ook ten aanzien van alle in geding zijnde (navorderings)aanslagen is ingestemd met aanhouding van de bezwaarschriften totdat op de door [Q.] ingestelde procedures over de verlengde navorderingstermijn onherroepelijk zou zijn beslist.
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de redelijke termijn is opgeschort tot 25 februari 2010, de datum waarop de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de [Q.] . Dit geldt voor de aanslagen ib/pvv 2000 tot en met 2006.
Uitgaande van de hiervoor genoemde datum van 25 februari 2010 zijn sindsdien ruim vijf jaren verstreken. Voor de jaren 2007 en 2008 is op 1 december 2010 een kennisgeving van het navorderingsvoornemen verzonden. Ook voor die jaren bedraagt de overschrijding dus meer dan twee jaar.
De rechtbank ziet geen reden de termijnoverschrijding geheel dan wel gedeeltelijk gerechtvaardigd te achten door de ingewikkeldheid van de zaak of andere omstandigheden. Dit betekent dat de boetes, na vermindering met 5% vanwege het feit dat zij met toepassing van omkering van de bewijslast zijn opgelegd, in verband met overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twee jaar, verder moeten verminderd met 20%.
Het voorgaande leidt ertoe dat de boetes moeten worden verminderd tot op de volgende bedragen:
2000:
f59.89
2001: € 8.587
2002: € 9.158
2003: € 9.715
2004: € 10.104
2005: € 10.045
2006: € 9.929
2007: € 10.792
2008: € 11.244”
Deze overweging geldt ook voor de verhogingen (na kwijtschelding) die zijn opgelegd naast de in geschil zijnde navorderingsaanslagen. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de boeten moeten worden verminderd tot op de volgende bedragen:
fnihil
1992 ib/pvv:
fnihil
1993 ib/pvv:
f32.716
1997 ib/pvv:
f34.844
1992 vb :
fnihil
1993 vb :
fnihil
1994 vb :
f5.565
1998 vb :
f5.488
2000 ib/pvv:
f50.433
2001 : € 7.231
2002 : € 7.712
2003 : € 8.181
2004 : € 8.509
2005 : € 8.459
2006 : € 8.361
2007 : € 9.088
2008 : € 9.468
Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van (zodanig) onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder en de rechtbank is ook niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder handelt niet onzorgvuldig door - in overeenstemming met de wet - heffingsrente in rekening te brengen wanneer hij een onjuiste aangifte, al dan niet middels een navorderingsaanslag, corrigeert. Uit het vorenoverwogene volgt dat de grief van eiser tegen de in rekening gebrachte heffingsrente niet slaagt.”
Uit de feiten volgt dat van de zijde van eiser ten aanzien van alle in geding zijnde (navorderings)aanslagen is ingestemd met aanhouding van de bezwaarschriften totdat op de door [Q.] ingestelde procedures over de verlengde navorderingstermijn onherroepelijk zou zijn beslist. Gesteld noch gebleken is dat (de gemachtigde van) eiser op enig moment die instemming heeft herroepen of anderszins verweerder heeft verzocht om uitspraak op bezwaar te doen.
Dit brengt met zich dat ten aanzien van alle in geding zijnde (navorderings)aanslagen voor de aanvang van de redelijke termijn de facto moet worden uitgegaan van 25 februari 2010, de datum waarop de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de [Q.] . Vanaf die datum tot aan de uitspraak van de rechtbank is meer dan vijf jaar maar minder dan vijfeneenhalf jaar verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn is derhalve meer dan drie jaar maar minder dan drieënhalf jaar.
In een geval als het onderhavige waarin meerdere zaken van een belanghebbende die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp gezamenlijk zijn behandeld, wordt voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. De rechtbank is van oordeel dat daarom voor de procedures kan worden volstaan met de toekenning van een schadevergoeding van éénmaal € 500 per half jaar. Niet aannemelijk is dat eiser zo veel meer spanning en frustratie heeft ondervonden doordat sprake is van meerdere (navorderings)aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetes dat daarmee een hogere vergoeding dan in totaal € 3.500 gerechtvaardigd is.
De gegrondheid van het hoger beroep en van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van belanghebbende leidt ertoe dat de verhogingen (na kwijtschelding)/boeten die de rechtbank heeft vastgesteld verder moeten worden verminderd.
Voor het overige zal het Hof de uitspraak van de rechtbank in stand laten.
6.6. Beslissing
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze uitspraak betrekking
heeft op het handhaven van aanslagen ib/pvv 2000 tot en met 2008 en de daarop betrekking
hebbende beschikkingen heffingsrente, de vergoeding van proceskosten in bezwaar en
beroep, de vergoeding van immateriële schade en de vergoeding van griffierecht;
- verklaart de bij de rechtbank ingediende beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de navorderingsaanslagen en de daarop betrekking hebbende beschikkingen
heffingsrente, behoudens de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen;
- vermindert de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen, na kwijtschelding, als
volgt:
- ib/pvv 1992: nihil
- ib/pvv 1993:
f32.716
- ib/pvv 1997:
f34.844
- vb 1992 :
fnihil
- vb 1993 :
fnihil
- vb 1994 :
f5.565
- vb 1998 :
f5.488
f50.433
- ib/pvv 2001: € 7.231
- ib/pvv 2002: € 7.712
- ib/pvv 2003: € 8.181
- ib/pvv 2004: € 8.509
- ib/pvv 2005: € 8.459
- ib/pvv 2006: € 8.361
- ib/pvv 2007: € 9.088
- ib/pvv 2008: € 9.468
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 3.906;
griffierecht ad € 123 vergoedt.