1.3.Bij de door de politie verstrekte stukken bevinden zich onder meer de processen-verbaal van de verhoren van appellante, haar dochter, haar zoon en haar ex-partner. Aan deze processen-verbaal wordt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, het volgende ontleend.
1.3.1.Appellante heeft op 22 maart 2020 over het aangetroffen bedrag verklaard dat het geld van haar was; € 20.000,- was spaargeld, waarvan zij een klein huisje had willen kopen en de rest was van een erfenis.
1.3.2.Appellante heeft op 20 april 2020 verklaard dat haar zoon met het geld dat hij had verdiend in Iran en had gespaard, hier een winkel wilde starten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij heeft een erfenis gekregen van haar moeder, contant, die zij aan haar zoon heeft gegeven om mee te werken.
1.3.3.Appellante heeft op 12 juni 2020 verklaard dat zij in 2002 of 2003 van haar moeder een contant geldbedrag van ongeveer € 10.000,- á € 15.000,- heeft ontvangen. Zij heeft dat in Iraanse valuta ontvangen en meteen aan haar zoon gegeven, zodat hij iets voor zichzelf kon opbouwen in Iran. Dat geld is nooit in Nederland geweest. Appellante heeft ontkend zelf een bedrag gespaard te hebben. Zij is na de brand in het ziekenhuis gehoord en was toen onder invloed van morfine. Al het in de woning aangetroffen geld is van haar zoon. Hij heeft in Iran gewerkt, maar hoe hij aan zoveel geld is gekomen, weet zij niet.
1.3.4.Appellante heeft op 2 juli 2020 herhaald wat zij op 12 juni 2020 heeft verklaard. Daaraan heeft zij toegevoegd dat het geld dat haar dochter vond in een koffer op de galerij niet van appellante is.
1.3.5.De dochter van appellante heeft op 22 maart 2020 verklaard dat zij na de brand met haar vader, de ex-partner van appellante, naar het huis van haar moeder is gegaan. Bij de voordeur zag zij een open koffer met daarin het geld liggen. Het is van haar moeder. Haar moeder heeft een erfenis gehad van haar moeder en vader en een kleiner deel van haar twee broers in Iran. Transacties tussen Iran en Europa zijn niet ideaal, dus heeft ze iedere keer wat meegenomen en zo bewaard. Haar oma is ergens in 2003 overleden. Haar opa ook rond die tijd. Het geld was niet van haar vader, echt van haar moeder. Het geld is in Iran aan haar moeder gegeven. Transacties via Iran naar Europa zijn niet mogelijk, dus iedere keer dat haar moeder vanuit Iran terugvloog, nam ze het maximale toegestane geldbedrag mee. De dochter van appellante weet niet hoe vaak haar moeder naar Iran is geweest om het geld op te halen, wel geregeld.
1.3.6.De dochter van appellante heeft in haar tweede verklaring van 22 maart 2020 herhaald dat het geld dat in de woning is aangetroffen van haar moeder was.
1.3.7.De ex-partner van appellante heeft op 22 maart 2020 ook verklaard over het bezoek aan de woning van appellante na de brand. Zijn dochter heeft, toen zij door de politie werd ondervraagd, gezegd dat zij ging kijken en spullen van haar moeder ging pakken. Toen de politie haar vroeg of zij iets bij zich had, heeft zij dat toegegeven en tegen hem in een andere taal gezegd: “Ik heb dat geld van mama bij”. Het geld heeft zij aan de politie gegeven. Hij hoorde vanochtend van zijn ex-vrouw dat het bijna twee ton was, dat het een erfenis was van haar moeder, vader en broers en dat het geld de laatste week was binnengekomen, via hun zoon meegenomen uit Iran.
1.3.8.De zoon van appellante heeft op 7 mei 2020 verklaard dat hij naar Iran ging voor familiebezoek en om dingen te regelen. Hij wilde de erfenis van zijn moeder regelen; hij zou die erfenis krijgen. Hij zou dat geld meenemen om in Nederland iets mee te doen.