Uitspraak
20 1722 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
damesschoenen die in haar woning zijn aangetroffen zijn wel van appellante, maar zij heeft die tweedehands gekocht en in sommige gevallen gaat het om imitaties. Om die reden vertegenwoordigen deze kleding en schoenen geen substantiële waarde en hoefde zij (van de aankoop) daarvan dus geen melding te maken bij het college. Het ligt op de weg van het college om te bewijzen dat de overige in haar woning aangetroffen zaken tot haar middelen kunnen worden gerekend. Het college is daar niet in geslaagd.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 december 2018 voor zover het betreft de intrekking over de periode van 17 oktober 2015 tot en met 31 december 2016 en de periode vanaf 1 februari 2018 en de terugvordering in zijn geheel;
- herroept het besluit van 1 juni 2018 voor zover het betreft de intrekking over de periode van 17 oktober 2015 tot en met 31 december 2016 en de hoogte van de terugvordering, stelt het bedrag van de terugvordering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 vast op € 14.787,58 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van het bestreden besluit voor zover het betreft de intrekking over de periode van 17 oktober 2015 tot en met 31 december 2016 en de hoogte van de terugvordering;
- draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak voor zover het de intrekking over de periode vanaf 1 februari 2018 betreft en bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.104,-;
- bepaalt dat het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 177,- vergoedt.