ECLI:NL:CRVB:2025:1099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
23/3011 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de korting van WAZ-uitkering en oplegging van boete wegens schending inlichtingenplicht na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 5 juni 2003 een WAZ-uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de WAZ-uitkering van de appellant met terugwerkende kracht heeft gekort, omdat hij inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij die in zijn loods is aangetroffen. De politie ontdekte op 3 juni 2020 een hennepkwekerij met 1.301 hennepplanten in de loods van de appellant. Het Uwv heeft op basis van deze informatie besloten om de WAZ-uitkering van de appellant te verlagen en een boete op te leggen wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank Limburg heeft het beroep van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld op 19 juni 2025, waarbij de appellant en zijn begeleider aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het Uwv. De Raad concludeert dat de appellant niet met overtuigende en verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. De Raad bevestigt dat het Uwv de inkomsten van de appellant terecht heeft geschat en dat de opgelegde boete evenredig is. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de bestreden besluiten blijven in stand.

Uitspraak

23/3011 WAZ
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 september 2023, 21/3101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WAZ-uitkering van appellant met terugwerkende kracht heeft gekort, omdat appellant inkomsten heeft genoten, en het hierdoor onverschuldigd betaalde bedrag aan WAZ-uitkering van hem heeft teruggevorderd in de periode van 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020. Daarnaast gaat het over de vraag of het Uwv terecht een boete aan appellant heeft opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De Raad beantwoordt deze vragen bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.D.D. Burhenne, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
De Raad heeft partijen gewezen op zijn uitspraak van 18 april 2024 [1] en gevraagd of deze uitspraak gevolgen heeft voor deze zaak. Partijen hebben hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025. Appellant is verschenen samen met zijn begeleider [naam begeleider] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant ontvangt sinds 5 juni 2003 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
1.2.
Op 3 juni 2020 heeft de politie in een loods behorende bij de woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 1.301 hennepplanten. Verder werden een waterreservoir, assimilatielampen, transformatoren, ventilatoren, tijdschakelaars, koolstoffilters, slakkenhuizen, waterpompen en groeimiddelen aangetroffen. De politie heeft op 2 december 2020 een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met de hennepkwekerij opgemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarin vastgesteld op € 278.359,96, uitgaande van twee eerdere hennepoogsten.
1.3.
Het Uwv heeft onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde WAZ-uitkering en heeft daarbij de onder 1.2 genoemde informatie van de politie betrokken. Verder heeft het Uwv informatie ontvangen van netbeheerder Enexis en is appellant gehoord op 10 december 2020. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 december 2020.
1.4.
Het Uwv heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 6 april 2021 (besluit 1) de inkomsten van appellant uit de hennepkwekerij vanaf 4 december 2019 tot en met 2 juni 2020 in mindering te brengen op zijn WAZ-uitkering en het over die periode betaalde bedrag van € 5.847,05 aan onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering van appellant terug te vorderen. Bij afzonderlijk besluit van 6 april 2021 (besluit 2) heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 2.881,82 wegens schending van zijn inlichtingenplicht.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 6 april 2021 gegrond verklaard. Het Uwv heeft de periode waarover appellant te veel aan WAZ-uitkering heeft ontvangen gewijzigd naar 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020 en het bedrag aan onverschuldigd betaalde
WAZ-uitkering van appellant gewijzigd naar € 3.977,99. Ook heeft het Uwv de boete verlaagd naar € 1.944,73. Nadat appellant beroep had ingesteld tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv bij afzonderlijk besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit 2) vanwege de financiële draagkracht van appellant, de boete verder verlaagd naar € 40,-.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
2.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de behandeling van de zaak aan te houden totdat appellant duidelijkheid geeft over het onderzoek van het Openbaar Ministerie. Volgens de rechtbank heeft appellant zijn verzoek niet nader onderbouwd. Ook is het verzoek rijkelijk laat gedaan. Bovendien achtte de rechtbank voldoende informatie beschikbaar om over de zaak te kunnen beslissen.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet met overtuigende, objectieve en controleerbare gegevens aangetoond dat hij niet wist van de hennepkwekerij in de loods bij zijn woning. Dat de huurovereenkomst pas op 1 april 2020 is ingegaan is hiertoe onvoldoende, omdat netbeheerder Enexis al op 7 februari 2020 de eerste positieve netmeting heeft gedaan. Verder blijkt uit het politierapport van 5 juni 2020 dat appellant, in tegenstelling tot wat hij heeft verklaard, toegang had tot de kwekerij. Verder komt de rechtbank de berekening van het Uwv van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet onaannemelijk voor. Tevens heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het Uwv om die reden terecht een bestuurlijke boete heeft opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk zou moeten worden afgezien van de herziening, terugvordering of bestuurlijke boete.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het onderzoek niet heeft aangehouden in afwachting van het verdere verloop van zijn strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast meent appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet met overtuigende, objectieve en controleerbare gegevens heeft aangetoond dat hij (mede) eigenaar is geweest van de hennepkwekerij en daarin werkzaamheden heeft verricht waarvan de opbrengst mede aan hem ten goede is gekomen. Verder betwist appellant de periode waarover de WAZ-uitkering wordt gekort en teruggevorderd. Ook stelt appellant zich op het standpunt dat ten onrechte een boete is opgelegd. Appellant is van mening dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Tot slot doet appellant een beroep op de dringende reden. Hij wijst daarbij op zijn mentale klachten, financiële zorgen en de strafrechtelijke procedure.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv verzoekt de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv ziet geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van de herziening of terugvordering.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Verzoek aanhouding
4.2.
Over het strafrechtelijk onderzoek heeft appellant op de zitting bij de rechtbank medegedeeld dat de strafzaak inmiddels door de rechter was behandeld en hij in die zaak was veroordeeld. Op de zitting bij de Raad heeft hij toegelicht dat de strafrechtelijke procedure met een uitspraak in hoger beroep is afgerond en dat ook de procedure van de klacht die hij had ingediend bij het Openbaar Ministerie is afgerond. Er is – en er was – voor de rechtbank dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.
Anticumulatie inkomsten en terugvordering
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad gaat het bij besluiten tot korting van inkomsten uit arbeid en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. [2] Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikelen 58 en 63 van de WAZ in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval met zich dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat appellant in de periode van 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020 werkzaamheden heeft verricht en dat hij, gelet op de inkomsten uit deze werkzaamheden, voor minder dan 25% arbeidsongeschikt was, waardoor de
WAZ-uitkering over die periode onverschuldigd is betaald.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant eigenaar is van de loods waar op 3 juni 2020 de hennepkwekerij is aangetroffen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen volgt uit rechtspraak van de Raad dat het feit dat in de loods van appellant een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling rechtvaardigt dat appellant de (mede-)eigenaar van de hennepkwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan ook aan hem ten goede is gekomen. [3] Het is dan aan appellant om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Als appellant deze gegevens niet heeft verstrekt, is het Uwv volgens vaste rechtspraak van de Raad bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. [4] De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van appellant vallen geheel binnen zijn risicosfeer.
4.5.1.
Uitgaande van de vastgestelde feiten en de hierboven weergegeven maatstaf lag het op de weg van appellant om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de in zijn loods aangetroffen hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze hennepkwekerij heeft ontvangen. Hierin is appellant niet geslaagd. Appellant heeft ook in hoger beroep in het geheel geen gegevens verstrekt waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet bij de hennepkwekerij was betrokken en dat hij daaruit geen inkomsten heeft ontvangen.
4.5.2.
Ook het (subsidiaire) standpunt, dat de hennepkwekerij niet eerder dan 1 april 2020 aanwezig was in de loods, heeft appellant niet met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. De enkele stelling en verwijzing naar een huurovereenkomst, dat de loods per 1 april 2020 werd verhuurd en dat de loods in de periode daarvoor leegstond, acht de Raad daarvoor onvoldoende. Dat slechts zou kunnen worden uitgegaan van genoten inkomsten uit huuropbrengst (per 1 april 2020) volgt de Raad evenmin.
4.6.
Het Uwv is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen terecht uitgegaan van de vooronderstelling dat appellant de exploitant van de hennepkwekerij is geweest en daaruit inkomsten heeft ontvangen. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, nu de omvang van de inkomsten niet kan worden bepaald aan de hand van overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens, het Uwv de inkomsten schattenderwijs mocht vaststellen. Het Uwv mocht daarbij in redelijkheid uitgaan van het door de politie berekende vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van € 278.359,96. De conclusie dat dit bedrag is gebaseerd op een redelijke schatting van de inkomsten van appellant uit de hennepkwekerij in zijn loods, leidt ertoe dat het Uwv terecht inkomsten heeft gekort en de onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering heeft teruggevorderd.
Dringende reden
4.7.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van de dringende reden verruimd. [5] De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. In wat appellant heeft aangevoerd over de dringende reden, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van terugvordering van de WAZ-uitkering. De Raad is van oordeel dat het Uwv in de situatie van appellant zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen. De stelling van appellant dat hij vanwege zijn gezondheidsklachten niet op de hoogte kon zijn van de hennepkwekerij, is niet met medische stukken onderbouwd. Uit het in het kader van een herbeoordeling opgesteld rapport van een verzekeringsarts van het Uwv van 25 mei 2021 volgt dit niet. Ook heeft appellant onvoldoende onderbouwd dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële gevolgen. Het Uwv heeft met de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van appellant voldoende rekening gehouden, nu hij op dit moment het teruggevorderde bedrag niet hoeft terug te betalen.
Boete
4.8.
Volgens vaste rechtspraak is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. [6] Dit brengt mee dat het Uwv moet aantonen dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door aan het Uwv geen mededeling te doen van zijn inkomsten uit de hennepkwekerij.
4.9.
Met het overleggen van het onderzoeksrapport van 16 december 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken heeft het Uwv aangetoond dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te doen van zijn inkomsten uit de hennepkwekerij in de periode waarin hij een WAZ-uitkering ontving. Het niet nakomen van de inlichtingenplicht is appellant te verwijten. Het Uwv was daarom verplicht om aan appellant een boete op te leggen.
4.10.
Volgens vaste rechtspraak wordt een bestuurlijke boete vol getoetst op de evenredigheid. [7] Daarbij worden alle feiten en omstandigheden betrokken, waarbij zowel wordt gekeken naar de oorzaken als de gevolgen van de boete, waaronder de financiële gevolgen. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv de hoogte van de boete verlaagd naar € 40,-, vanwege de financiële draagkracht van appellant. Deze boete is evenredig.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en D.S. de Vries en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S. Pouw

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 48, eerste en achtste lid, van de WAZ
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 70, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 70, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 58, eerste lid, van de WAZ
Indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid.
Artikel 63, eerste en zesde lid, van de WAZ
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 67a, de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 67b, en de voorziening, bedoeld in artikel 67c die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 70, eerste lid, van de WAZ
1. De verzekerde, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling, bedoeld in artikel 57, waaraan arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1407.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4049.
5.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:470.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 27 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5914 en 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754.