ECLI:NL:CRVB:2015:4049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de WW-uitkering in verband met de exploitatie van een hennepkwekerij
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 26 november 2010 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), had zijn uitkering ingetrokken gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege het niet naleven van de inlichtingenplicht. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant een hennepkwekerij had geëxploiteerd zonder dit te melden. De rechtbank had het beroep van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant gedurende een week 29,75 uur had besteed aan de inrichting van de kwekerij. De Raad oordeelde dat de rechtbank de ingangsdatum van de intrekking van de WW-uitkering en de omvang van de werkzaamheden van de appellant correct had beoordeeld. De appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar geen nieuwe concrete gegevens aangedragen om zijn beweringen te onderbouwen.
De Raad benadrukte dat de bestuursrechter de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil dient te onderzoeken en dat de rechtbank dit op juiste wijze had gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 november 2015.