ECLI:NL:CRVB:2019:345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
17/2132 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling dagloon en eindejaarsuitkering in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van betrokkene, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft aangevraagd. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum, de duur van de uitkering en de hoogte van het dagloon, na een eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem een dagloon van € 95,82 had toegekend. Het Uwv had later het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en het dagloon verhoogd naar € 106,19, maar de rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de eindejaarsuitkering van betrokkene niet correct was meegenomen in de berekening van het dagloon.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de eindejaarsuitkering, die volgens de CAO netto aan betrokkene was uitbetaald, niet als loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) moet worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de eindejaarsuitkering een eindheffingsbestanddeel is en daarom niet tot het dagloon behoort. Dit betekent dat de netto uitbetaalde eindejaarsuitkering terecht niet is opgenomen in de polisadministratie, en dat er geen sprake is van onjuiste of ontbrekende gegevens in de polisadministratie, zoals de rechtbank eerder had geoordeeld.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2132 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 februari 2017, 16/5632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 24 januari 2019
PROCESVERLOOP
Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L. Goudkade een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Het Uwv is verschenen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. L.M. Seriese.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft op 28 december 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij vaststellingsovereenkomst getekend op 26 januari 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen betrokkene en [naam B.V.] met ingang van
13 februari 2016 beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 10 maart 2016 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 1 maart 2016 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 95,82. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum, de duur van de uitkering en de hoogte van het dagloon.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 13 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard. Het Uwv heeft de ingangsdatum gewijzigd in
15 februari 2016, de duur van de uitkering verlengd tot en met 14 april 2018 en het dagloon verhoogd naar € 106,19. Het Uwv heeft de kosten van bezwaar van € 992,- aan betrokkene vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarin het bedrag aan eindejaarsuitkering wordt meegenomen bij de berekening van het dagloon. Het Uwv dient het griffierecht van € 46,- te vergoeden en is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 990,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de door betrokkene overgelegde salarisspecificatie van
31 december 2015 blijkt dat in december 2015 aan betrokkene een eindejaarsuitkering is toegekend. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat deze eindejaarsuitkering daadwerkelijk in de maand december 2015 is uitbetaald. In de van toepassing zijnde CAO is vermeld dat betrokkene over het jaar 2015 recht had op een eindejaarsuitkering van 2% over het
bruto-inkomen in de referteperiode. Betrokkene heeft daarmee volgens de rechtbank voldoende aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie niet volledig zijn en dat het door het Uwv hierop gebaseerde dagloon niet juist is, omdat de aan betrokkene betaalde eindejaarsuitkering daarin ten onrechte niet is meegenomen.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de CAO wordt vermeld dat de eindejaarsuitkering met inachtneming van de fiscale regels netto uitgekeerd wordt als reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer. Het deel dat niet binnen de fiscale regels als netto reiskostenvergoeding kan worden uitbetaald, wordt bruto uitbetaald. De eindejaarsuitkering is volledig netto uitbetaald. Het gaat daarom om een onbelaste reiskostenvergoeding die niet is te zien als SV-loon en daarom door de werkgever terecht niet is opgenomen in de polisadministratie. Het dagloon is in het bestreden besluit juist vastgesteld.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Artikel 15, achtste lid, van de CAO dwingt de werkgever de eindejaarsuitkering in de vorm van een netto reiskostenvergoeding uit te betalen. Dit maakt echter niet dat de eindejaarsuitkering hiermee daadwerkelijk een onkostenvergoeding is geworden. Feitelijk is er sprake van verkapt loon.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv is bij de berekening van het dagloon uitgegaan van het bedrag aan SV-loon zoals vermeld in de polisadministratie. Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3172) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie tenzij betrokkene aantoont dat deze gegevens onjuist zijn.
4.2.
Niet in geschil is dat betrokkene op grond van de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (CAO) recht had op een eindejaarsuitkering van € 571,40 en dat deze overeenkomstig artikel 15, achtste lid, van de CAO, tijdens het refertejaar met inachtneming van de fiscale regels netto aan betrokkene is uitbetaald als reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer.
4.3.
In geschil is de vraag of de eindejaarsuitkering ten onrechte niet als SV-loon in de polisadministratie is opgenomen.
4.4.
Op grond van artikel 1b, zesde lid, van de WW zijn in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Stb. 2015, 152) nadere regels gesteld over de vaststelling van het dagloon. In artikel 3, eerste lid, van Dagloonbesluit 2015 is bepaald dat onder loon in dit hoofdstuk wordt verstaan loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). In artikel 16, tweede lid, onder b, van de Wfsv is bepaald dat niet tot het loon behoren eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964. Artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat eindheffingsbestanddelen door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen zijn.
4.5.
Nu in de CAO is bepaald dat de eindejaarsuitkering met inachtneming van de fiscale regels netto aan de betrokkene wordt uitbetaald, is sprake van een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964. Deze eindheffingsbestanddelen behoren niet tot het loon in de zin van de Wfsv en daarom niet tot het dagloon. Dat betekent dat de netto uitbetaalde eindejaarsuitkering terecht niet is opgenomen in de polisadministratie. Er is dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen sprake van onjuiste of ontbrekende gegevens in de polisadministratie.
4.6.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.R. Trox
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het loonbegrip.

KS