In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de vaststelling van de eerste ziektedag van een werkneemster en de gevolgen daarvan voor de Ziektewet-uitkering. De werkneemster, in dienst bij een eigenrisicodrager, meldde zich op 30 augustus 2018 ziek. Het Uwv had deze datum als eerste ziektedag vastgesteld, wat leidde tot een ZW-uitkering per 1 augustus 2019 ten laste van de eigenrisicodrager. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, omdat betrokkene voldoende aannemelijk had gemaakt dat de werkneemster al eerder ongeschikt was voor het werk. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 8 februari 2024 werd de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de werkneemster bij aanvang van het dienstverband al ongeschikt was. De Raad concludeerde dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag te onderbouwen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waardoor de eerdere vaststelling van het Uwv dat de eerste ziektedag op 30 augustus 2018 lag, werd bevestigd. Dit betekent dat de ZW-uitkering ten laste van de eigenrisicodrager blijft.