ECLI:NL:CRVB:2024:2186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens misbruik van procesrecht door appellante
Op 21 november 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep dat door appellante was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep, waarbij appellante in de afgelopen jaren een groot aantal zaken heeft aangespannen zonder het verschuldigde griffierecht te voldoen. Ondanks herhaalde waarschuwingen heeft appellante geen beroep gedaan op betalingsonmacht en blijft zij dezelfde gronden aanvoeren, wat leidt tot een onevenredige belasting van de rechtspraak.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen. De appellante heeft herhaaldelijk geweigerd het griffierecht te betalen en heeft geen bewijs geleverd van haar financiële situatie. De Raad heeft eerder al geoordeeld dat het niet betalen van het griffierecht niet in strijd is met het recht op toegang tot de rechter, mits de indiener van het beroepschrift in staat is om te betalen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het instellen van hoger beroep zonder betaling van het griffierecht blijk geeft van kwade trouw en dat er sprake is van misbruik van procesrecht. De uitspraak benadrukt dat de bevoegdheid om hoger beroep in te stellen niet kan worden misbruikt en dat de herhaalde procedures van appellante een onevenredige belasting van de rechtspraak vormen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en appellante in de proceskosten veroordeeld, hoewel er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn vastgesteld.