ECLI:NL:CRVB:2022:1593
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake griffierecht en inkomensgegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar hoger beroep. De Raad had eerder, op 10 maart 2022, het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft verzet ingediend, dat op 23 juni 2022 ter zitting is behandeld. Appellante was aanwezig, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was niet verschenen.
De Raad overwoog dat appellante in eerdere correspondentie had aangegeven geen griffierecht te willen betalen en geen beroep te doen op vrijstelling van betaling. De argumenten die appellante in verzet aanvoerde, waren een herhaling van eerdere stellingen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere beslissing te herzien. Bovendien had appellante geen inkomensgegevens overgelegd die zouden kunnen aantonen dat zij recht had op vrijstelling van het griffierecht. De Raad benadrukte dat de regeling omtrent vrijstelling van griffierecht zodanig is dat rechtzoekenden niet de toegang tot de rechter wordt ontnomen.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet ongegrond en zag geen aanleiding om proceskosten aan appellante te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier E.P.J.M. Claerhoudt, en werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.