ECLI:NL:CRVB:2019:1101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekster tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van haar verzoek om herziening. Het verzoek om herziening was ingediend naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van 14 mei 2018, waarin het verzoek om herziening niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Verzoekster heeft in verzet aangevoerd dat zij niet in verzuim is geweest, en dat het heffen van griffierecht in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Daarnaast heeft zij gesteld dat haar financiële gegevens vervalst en verduisterd zijn.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de toegang tot de rechter een fundamenteel recht is, en dat in situaties van betalingsonmacht vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend. De Raad heeft criteria vastgesteld voor het aanvragen van deze vrijstelling, waarbij de financiële situatie van de rechtzoekende centraal staat. In dit geval heeft de Raad geoordeeld dat verzoekster geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die haar stelling dat zij niet in verzuim is geweest, onderbouwen. Verzoekster is eerder gewezen op de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen, maar heeft deze mogelijkheid niet benut.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier M.A.A. Traousis, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.