Uitspraak
22.1652 NOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
Artikel 8, tweede lid, van de NOW-2
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellante tegen de beslissing van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vaststelling van de NOW-subsidie. De appellante, een voetbalvereniging, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW-2 regeling. De minister had de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 0,- en het teveel betaalde voorschot van € 26.212,- teruggevorderd. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de minister de subsidie correct heeft vastgesteld volgens de geldende regels van de NOW-2. De Raad heeft vastgesteld dat de minister de hoogte van de tegemoetkoming in overeenstemming met artikel 8 van de NOW-2 heeft vastgesteld, waarbij de loonsom van de appellante in de subsidieperiode lager was dan de referentieloonsom. De Raad heeft ook de argumenten van appellante over de toepassing van verschillende rekenmethodieken bij de voorschot- en definitieve vaststelling van de subsidie verworpen.
De Raad heeft geoordeeld dat de minister bij de vaststelling van de subsidie een belangenafweging had moeten maken, maar dat dit in het bestreden besluit onvoldoende kenbaar was gedaan. Desondanks heeft de Raad geoordeeld dat appellante niet benadeeld is door deze schending, omdat de uitkomst van het besluit waarschijnlijk niet anders zou zijn geweest. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en bepaald dat de minister het griffierecht aan appellante vergoedt.