Uitspraak
16 november 2020 (loonsanctie). Appellante en werkneemster hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 26 juni 2020 (bestreden besluit) bij de opgelegde loonsanctie gebleven.
mr. A.C.M. Martens. Werkneemster is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
(tien uur per week). Een door appellante ingeschakelde arbeidsdeskundige van Ardosz heeft in een rapport 14 januari 2019 geconcludeerd dat het eigen werk van werkneemster op basis van de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid niet passend is en ook niet passend te maken is en dat er bij appellante ook geen passende functies zijn die aansluiten bij opleiding en werkervaring van werkneemster. Tijdens het spreekuur van 24 juli 2019 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat de FML van 14 december 2018 nog steeds actueel is. Werkneemster heeft op 16 augustus 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
re-integratiekansen zijn gemist, omdat appellante vanaf 1 april 2019 is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid van twee uur per dag. Aangezien een werkgever eindverantwoordelijk is voor de onjuiste adviezen van door hem ingeschakelde deskundigen is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen sprake van een deugdelijke grond voor deze tekortkoming van appellante.
14 december 2018 steeds van is uitgegaan dat werkneemster slechts ongeveer twee uur per dag en tien uur per week belastbaar was. Deze artsen zijn het eens over het feit dat de bedrijfsarts ten onrechte uitging van zeer marginale mogelijkheden bij werkneemster. In het op basis daarvan bij de werkgever uitgevoerde arbeidskundige onderzoek is op onjuiste grondslag geconcludeerd dat er bij werkneemster geen mogelijkheden waren voor wat betreft re-integratie in spoor 1 en 2. Dat de bedrijfsarts van een te lage belastbaarheid is uitgegaan komt naar vaste rechtspraak voor rekening en risico van appellante.
Wet WIA op haar rustende verplichtingen. Appellante heeft daarbij verwezen naar diverse uitspraken van rechtbanken, waarin van de in de rechtspraak van de Raad neergelegde
‘voor rekening en risico’-benadering in loonsanctiezaken wordt afgeweken. [1]
Het oordeel van de Raad
Wet WIA doorslaggevend zou zijn of een werkgever redenen had moeten hebben om te twijfelen aan het advies van zijn bedrijfsarts. Die benadering beperkt de verantwoordelijkheid van de werkgever noodzakelijkerwijs tot de vraag of het medisch advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Een werkgever beschikt immers niet over medische gegevens van zijn werknemers. Bij gebrek aan medische gegevens en deskundigheid kan een werkgever zich niet vergewissen van de juistheid of plausibiliteit van het inhoudelijk medisch oordeel van de bedrijfsarts. In de door appellante voorgestane benadering zal een werkgever, indien hij zich er eenmaal van heeft vergewist dat het advies van de bedrijfsarts op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, het medisch oordeel van de bedrijfsarts tot uitgangspunt mogen nemen bij de re-integratie van zijn werknemer. Voor de toepassing van artikel 65 van de Wet WIA wordt daarmee het advies van de bedrijfsarts leidend. Dit geldt ook in gevallen waarin een bedrijfsarts – voor een werkgever niet kenbaar – sociaal medisch (evident) onjuist handelt of de belastbaarheid van een werknemer (evident) onjuist inschat en het om die reden niet tot een adequate re-integratie van de werknemer komt. De Raad acht dit onverenigbaar met het uitgangspunt dat de re-integratieverplichting op grond van artikel 65 van de Wet WIA op de werkgever rust en de werkgever de volledige (eind)verantwoordelijkheid voor de re-integratie draagt. De wetgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever met de bewoordingen ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht’ in artikel 65 van de Wet WIA heeft beoogd de medisch-inhoudelijke aspecten van de re-integratie uit te sluiten van die verantwoordelijkheid. Dit blijkt ook uit het feit dat de wetgever, teneinde het medisch advies van de bedrijfsarts bij de toepassing van artikel 65 van de Wet WIA leidend te maken, een wetsvoorstel tot wijziging van dat artikel [4] nodig heeft geacht. Dit wetsvoorstel is door de Minister inmiddels weer ingetrokken. [5] De Raad acht hierbij ook van belang dat de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA beogen voor werknemers een adequate re-integratie te bewerkstelligen. In gevallen waarin de medische beoordeling door de bedrijfsarts inhoudelijk onjuist is en de re-integratie-inspanningen als gevolg daarvan onvoldoende zijn geweest, strekt een loonsanctie ertoe een adequate
re-integratie – in het belang van de werknemer – alsnog te laten plaatsvinden.
-benadering maar met de door de wetgever in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA neergelegde systematiek. Die systematiek voorziet niet in een loonsanctie ‘op maat’ maar leidt in alle gevallen tot een loonsanctie van (maximaal) 52 weken, waarbij de uiteindelijke duur van de loonsanctie afhankelijk is van het herstel van de tekortkoming door de werkgever. [6]
-benadering bij loonsancties, zoals die in de rechtspraak van de Raad tot op heden is neergelegd, niet langer te volgen.
(20 uur per week) voldoende is en dat verdergaande beperkingen, zoals door de bedrijfsarts aangenomen, onvoldoende medisch te herleiden zijn. Ook de Uwv-arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in hun rapporten echter erkend dat de ernstige evenwichtsstoornissen en duizeligheid, zoals werkneemster die ervaart, in de medische literatuur als zeer vermoeiend worden beschreven, reden waarom ook zij een (zij het minder ver gaande) urenbeperking voor werkneemster hebben aangenomen. Uit het feit dat de medisch adviseur van appellante tot weer een andere urenbeperking concludeert en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar diverse aanvullende beperkingen, zoals gesteld door de medisch adviseur, heeft overgenomen, leidt de Raad af dat sprake is van een zekere professionele bandbreedte waar het betreft de uit de aandoening van werkneemster voortvloeiende beperkingen. Dat de inschatting van de belastbaarheid door de bedrijfsarts buiten die professionele bandbreedte valt, is door het Uwv niet kenbaar gemotiveerd en ook overigens niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.