In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 januari 2023, staat de loonsanctie centraal die aan eiser is opgelegd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P. Weijmans, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 30 maart 2020 een loonsanctie oplegde omdat eiser onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht gedurende de wachttijd voor de Wet WIA. Verweerder handhaafde deze loonsanctie in een besluit van 18 januari 2021, waarop eiser in beroep ging.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. De rechtbank nuanceert de vaste rechtspraak die stelt dat een werkgever de adviezen van bedrijfsartsen moet volgen, en concludeert dat eiser geen reden had om aan de adviezen van de bedrijfsartsen te twijfelen. De rechtbank stelt vast dat de medische adviezen logisch en navolgbaar zijn en dat er geen bewijs is dat eiser onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de loonsanctie niet langer van toepassing is. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die in totaal op € 6.589,25 worden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door verweerders bij het opleggen van loonsancties en de rol van medische adviezen in het re-integratieproces.