4.3.Verder is de motivering van het UWV dat de bedrijfsarts ten onrechte van een urenbeperking is uitgegaan, op een aantal punten niet sluitend en daarom niet deugdelijk. De onjuistheid van het advies van de bedrijfsarts komt daarom niet vast te staan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.1In de Werkwijze poortwachter is het volgende vermeld:
Het is evident dat de verzekeringsarts zich achteraf een oordeel vormt. Hierbij is het van belang dat de destijds aanwezige context in ogenschouw genomen wordt (pagina 30).
Het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts dient gericht te zijn geweest op re-integratie van de werknemer in loonvormende arbeid. Daarbij hoort ook het stimuleren van behandeling en andere activiteiten gericht op een optimaal herstel van het functioneren en het bevorderen van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer. Hierbij wordt onder
andere aansluiting gezocht bij wat in de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskundige protocollen beschreven staat.
Een toets is geen claimbeoordeling en de bedrijfsarts heeft een zekere professionele marge. Het gaat erom of de bedrijfsarts op basis van op dat moment bekende feiten en omstandigheden redelijk heeft geoordeeld en gehandeld. Onderstaande aandachtspuntenlijst, die is terug te vinden in alle verzekeringsgeneeskundige protocollen, wordt door de verzekeringsarts gehanteerd om zich te oriënteren op de gegevens in het re-integratieverslag (pagina 32).
4.3.2Het UWV heeft niet op inzichtelijke wijze toegelicht of en waarom de bedrijfsarts op basis van de destijds, in de periode van 104 weken na de eerste ziektedag aanwezige context, niet redelijk heeft geoordeeld en gehandeld. Niet gebleken is dat het UWV bij zijn beoordeling achteraf rekening heeft gehouden met het perspectief van de bedrijfsarts gedurende de relevante periode, waarin de werknemer bij voortduring onder behandeling was en er werd gezocht naar de oorzaak van zijn klachten. Achteraf kan weliswaar geoordeeld worden dat er geen organische oorzaak is voor de klachten, maar dat was ten tijde van belang nog niet duidelijk. Ook is niet gebleken dat de verzekeringsartsen de in de Werkwijze poortwachter genoemde aandachtspuntenlijst in ogenschouw hebben genomen. Volgens die lijst is onder meer van belang of de werknemer werd behandeld en is verwezen. De verzekeringsartsen zijn op de vanaf pagina 107 van het dossier (betreffende de bijlagen bij het rapport van Best Doctors) vermelde behandelingen en hun betekenis, onvoldoende ingegaan. Dit roept twijfel op aan het standpunt van de verzekeringsartsen van het UWV.
4.3.3Verder is het standpunt van het UWV dat er wegens het ontbreken van een medisch substraat voor de klachten van de werknemer geen grond is voor een urenbeperking, niet overtuigend omdat niet wordt ingegaan op wat in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard) wordt gezegd over pijnsyndromen.
4.3.4Zo is het UWV van mening dat op grond van deze Standaard die het UWV hanteert, een urenbeperking slechts van toepassing zou zijn in strikt omschreven gevallen, namelijk bij (1) een energetische beperking als gevolg van ziekte en gebrek, (2) een beperkte beschikbaarheid in verband met een noodzakelijke medische behandeling of (3) vanuit preventief oogpunt ter voorkoming van een verslechtering van de medische toestand van de betrokkene. Dit standpunt is echter te kort door de bocht. In de Standaard is onder “Bepaling duurbelastbaarheid bij een storing in de energiehuishouding”, namelijk onder meer het volgende opgenomen:
Ad b Te groot energieverbruik
We spreken van een te groot energieverbruik als het organisme (veel) meer energie gebruikt dan wat nog als normaal in het dagelijks leven kan worden beschouwd. Er kan dan uitputting ontstaan en in feite dus een (relatief) tekort. Voorbeelden:
(…)
• een langdurig verhoogd, niet fysiologisch niveau van activatie (zie definitie)19, 20, 21, 22, 23, 24, 25). Dit kan ontstaan door een cumulatie van lichamelijke en/of psychische belasting, maar kan ook onderdeel zijn van bepaalde ziektebeelden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: pijnsyndromen, langdurige overspanning, burn-out, angststoornissen en (hypo)manische ontregeling
4.3.5Het UWV heeft in zijn motivering voorbij gezien aan de mogelijke betekenis van een pijnsyndroom voor een urenbeperking, terwijl artsen van de werknemer hebben geconcludeerd dat bij hem sprake is van een chronisch pijnsyndroom. Dit volgt uit het rapport van 8 juni 2021 van een GZ-psycholoog en een anesthesioloog, beiden verbonden aan het Pijnbehandelcentrum van het Radboudumc. De conclusie die is neergelegd in dit rapport is: “Disbalans in belasting en belastbaarheid, verminderde lichaamsbewustwording en antalgisch looppatroon bij chronisch pijnsyndroom aan de lies en bovenbeen.”.
4.3.6Een motivering van het UWV waarbij wordt ingegaan op de betekenis van het chronisch pijnsyndroom in relatie tot de Standaard voor een eventuele urenbeperking had niet mogen ontbreken, temeer niet omdat de bedrijfsarts van mening is dat pijn energieverlies kan veroorzaken en een urenbeperking nodig was wegens de medische situatie van de werknemer (zie pagina 6 van het medisch onderzoeksverslag van
23 november 2020, opgesteld door een verzekeringsarts van het UWV). Volgens de medische informatie gevoegd bij het Actueel oordeel, heeft de werknemer ook zelf gezegd dat de pijn hem uitput. Het vermelde in de Standaard sluit daarbij aan. Dat de verzekeringsartsen hierop niet zijn ingegaan roept twijfels op aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen dat een urenbeperking niet aangewezen is. Bovendien is een loonsanctie een voor de werkgever belastend besluit, dat deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dient te worden. Ook kan worden gewezen op de rechtspraak van de CRvB over eisen aan een zorgvuldige motivering van besluiten in arbeidsongeschiktheidskwesties, waarbij werkgevers betrokken zijn.
4.3.7De verwijzing naar het dagverhaal en de nachtrust door de verzekeringsarts B&B, maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar ontplooide de werknemer enige activiteit, maar hij deed dit in etappes, zo heeft de verzekeringsarts B&B mede onder verwijzing naar het onderzoeksverslag van 23 november 2020 vermeld. Uit dit onderzoeksverslag, pagina 6, zou kunnen worden afgeleid dat de werknemer recuperatietijd nodig heeft van enkele perioden per dag, van elk één à twee uren. Over de betekenis van het dagverhaal bij de vraag of een urenbeperking nodig is, wordt in de Standaard onder meer het volgende vermeld:
Uiteindelijk staat centraal de vraag of het dagelijks functioneren wordt gekenmerkt door één of meer langere perioden van niet gebruikelijke rust. Deze rustperiodes moeten kunnen worden beschouwd als noodzakelijke recuperatie. Noodzakelijk in die zin dat afzien van rust naar verwachting tot gevolg heeft dat het organisme niet voldoende herstelt van geleverde inspanning. Kennis van het onderliggende ziektebeeld bij de cliënt is belangrijk om de (mate van) de noodzaak van de recuperatie te bepalen.
De noodzaak voor recuperatie kan (ook) manifest worden of is in het recente verleden manifest geworden door een verminderde intensiteit van handelen, zich bijvoorbeeld uitend in een lager tempo of het minder frequent uitvoeren van een handeling, een daling van het intellectueel presteren of cognitief functioneren, prikkelbaarheid of, na langdurige cumulatie, door totale uitputting.
4.3.8Een inzichtelijke motivering van de verzekeringsartsen van het UWV over de rustperioden van de werknemer in samenhang met wat is vermeld over recuperatie in de Standaard, ontbreekt. Dit roept eveneens twijfels op aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ten onrechte een loonsanctie aan eiseres is opgelegd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van
14 december 2020, waarbij de loonsanctie werd opgelegd, te herroepen.
6. De rechtbank ziet aanleiding het UWV te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op € 2.059 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1. Verder 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Ook de reiskosten van € 32,80 komen voor vergoeding in aanmerking. In totaal komen kosten van € 2.091,80 voor vergoeding in aanmerking. Van andere kosten is niet gebleken.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bepaalt de rechtbank ook dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.