In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die als stratenmaker werkzaam was. Betrokkene heeft zich op 23 september 2013 ziek gemeld met diverse klachten, waaronder knie-, rug- en psychische klachten. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,53% per 21 september 2015. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van het Uwv bevestigd, maar de werkgever heeft hoger beroep ingesteld, onder andere over de vergoeding van kosten van deskundigenrapporten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank op onjuiste gronden de vergoeding van deze kosten heeft afgewezen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, maar de uitspraak van de rechtbank over de kosten van de deskundige vernietigd. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de werkgever en heeft bepaald dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht aan de werkgever vergoedt.