In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2023 uitspraak gedaan over een loonsanctie opgelegd door het UWV aan een werkgever. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had aangetoond dat de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan. De werkgever had de adviezen van de bedrijfsarts gevolgd en er was geen reden om aan deze adviezen te twijfelen. De werknemer was tot 1 december 2020 volledig arbeidsongeschikt, en de rechtbank concludeerde dat de werkgever in redelijkheid niet kon worden gevergd om te twijfelen aan de adviezen van de bedrijfsarts. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en herstelde het primaire besluit, waardoor de loonsanctie verviel. De rechtbank oordeelde ook dat het UWV het griffierecht moest vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van de werkgever. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Wet WIA en de rol van de bedrijfsarts in het re-integratieproces.