Uitspraak
20/3452 PW, 20/3453 PW, 20/3454 PW en 20/3455 PW
(dagelijks bestuur)
12 december 2019 heeft het dagelijks bestuur aan appellant meegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
SGR 19/6441 tot op heden niet voldaan heeft en dat hij een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan. Dit betekent dat de kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd in de onderhavige beroepszaak (nog) niet zijn gemaakt en afhankelijk zijn van een nadere beslissing van de rechtbank. Voorts is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 18/8370 ter zitting op 20 januari 2020 definitief is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dit betekent dat de kosten voor dit griffierecht ook niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden.
(SGR 20/766, SGR 20/886, SGR 20/887, SGR 20/989 en SGR 20/1181), het onderliggende beroep geëindigd is met een niet-ontvankelijkverklaring en het daartegen gedane verzet ongegrond is verklaard (SGR 20/787 en SGR 20/795), het onderliggende beroep is geëindigd in een onbevoegdverklaring (SGR 20/987), het onderliggende beroep geëindigd is met een onbevoegdverklaring en daartegen geen verzet is gedaan (SGR 20/1256) of omdat eiser geen advocaat heeft ingeschakeld maar daarvoor wel bijzondere bijstand heeft aangevraagd (SGR 20/1009). Dit betekent dat eiser het door hem ter zitting van 6 juli 2020 genoemde doel, namelijk het (alsnog) verkrijgen van bijzondere bijstand, niet kan bereiken. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder al dan niet tijdig beslist heeft op de aanvragen. Een oordeel van de rechtbank hierover kan voor eiser dan ook geen feitelijke betekenis meer hebben. De beroepen zijn in zoverre
niet-ontvankelijk.
23 september 2020 appellant definitief heeft vrijgesteld van de verplichting tot het betallen van griffierecht in zaak 19/6089. Dat houdt in dat aan de beoordeling van de inhoudelijke gronden van beroep niet wordt toegekomen. Appellant heeft desondanks een belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien hij in zijn hoger beroepschrift heeft verzocht om toepassing van artikel 8:55c van de Awb.
Verzoek om schadevergoeding
Proceskosten
11 oktober 2021.
- verklaart het hoger beroep in de zaken 20/3446 PW en 20/3449 PW niet-ontvankelijk;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaken
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaken
- verklaart de beroepen in de zaken 20/3447 PW, 20/3448 PW, 20/3450 PW, 20/3452 PW en 20/3453 PW tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen gegrond en vernietigt die besluiten;
- stelt de hoogte van de door het dagelijks bestuur aan appellant verschuldigde dwangsommen vast op in totaal € 7.210,-;
- verwijst het beroep tegen het besluit van 15 januari 2020 in zaak 20/3453 PW ter behandeling en beslissing naar het dagelijks bestuur en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,-;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van € 7.210,-;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de overige zaken af.