ECLI:NL:RBZWB:2022:7979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake persoonsgebonden budget

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 december 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door CZ Zorgkantoor B.V. op haar bezwaar tegen de toekenning van een persoonsgebonden budget voor het jaar 2022. Eiseres had op 29 december 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 december 2021, maar stelde dat verweerder niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelt dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld, omdat verweerder op 10 mei 2022 pas op het bezwaar heeft beslist, terwijl eiseres op 13 juni 2022 haar beroepschrift indiende. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet aan zijn bekendmakingsverplichting heeft voldaan, omdat de verzending van het besluit niet aannemelijk is gemaakt. Hierdoor is het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard.

De rechtbank gaat verder in op de dwangsom die verweerder moet betalen, omdat het bestuursorgaan niet op tijd heeft beslist. De dwangsom wordt vastgesteld op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling van eiseres. Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank concludeert dat eiseres recht heeft op deze vergoedingen, gezien het gegronde beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres, uit [woonplaats] ,

wettelijk vertegenwoordigd door
[naam moeder](moeder),
(gemachtigde: mr. M.H.S. Abbing),
en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 29 december 2021 tegen het besluit van 9 december 2021 betreffende de toekenning van een persoonsgebonden budget over het jaar 2022.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 10 mei 2022 heeft beslist op het bezwaarschrift. Nu eiseres heeft aangegeven geen inhoudelijke gronden aan te voeren tegen het alsnog genomen besluit, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb niet mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiseres de rechtbank heeft verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiseres heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 29 december 2021.
De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierbij is van belang of op het moment van indienen van het beroepschrift op 13 juni 2022 er sprake was van het niet tijdig beslissen op het bezwaar door verweerder.
Verweerder stelt dat er reeds op 10 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is beslist. Eiseres betwist echter dit besluit te hebben ontvangen.
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Daarbij dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit op 10 mei 2022 aan het juiste adres heeft gericht, maar niet-aangetekend heeft verzonden. Nu eiseres stelt dit besluit niet te hebben ontvangen, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat het besluit naar het juiste adres is verzonden. Om daarvan uit te kunnen gaan is vereist dat verweerder over een deugdelijke verzendadministratie beschikt waaruit de verzending op de genoemde datum blijkt.
Verweerder heeft in de brief van 18 oktober 2022 een schermafbeelding van het interne systeem overgelegd en daarbij de toelichting gegeven dat aan de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 de status
“brief verstuurd”is toegekend ten teken van het feit dat de brief op die dag is verzonden.
De rechtbank merkt op dat uit deze schermafbeelding niet blijkt dat de beslissing op bezwaar daadwerkelijk aan PostNL is verzonden. Verweerder heeft hiermee de verzending niet aannemelijk gemaakt.
Nu verweerder de verzending van het besluit op 10 mei 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet aan de bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan.
Op het moment van indienen van het beroepschrift op 13 juni 2022 was er dus nog steeds sprake van het niet tijdig beslissen op het bezwaar door verweerder. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen verder voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is dan ook kennelijk gegrond.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat eiseres de ingebrekestelling op 18 mei 2022 per aangetekende post heeft verzonden. Uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling niet bij de behandelaar van verweerder terecht is gekomen, maar verweerder betwist niet de ontvangst van de ingebrekestelling. Uit het door eiseres overgelegde bewijs van aangetekende verzending van de ingebrekestelling blijkt dat deze op 20 mei 2022 door verweerder is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken alvorens het besluit aan eiseres werd verzonden. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ELCI:NL:CRVB:2011:BQ9423 en ECLI:NL:CRVB:2022:876