ECLI:NL:CRVB:2023:1919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/2796 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van hoorrecht en voorwaarden bij toekenning bijzondere bijstand

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2023, staat de schending van het hoorrecht centraal. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek van 18 juli 2022, waarin bijzondere bijstand werd verleend onder de voorwaarde dat appellant aannemelijk moest maken dat de rechtbank de betaling van griffierecht had gevorderd. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen door geen hoorzitting te organiseren, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd omdat appellant alsnog zijn bezwaren heeft kunnen toelichten. De Raad bevestigt dat het dagelijks bestuur de voorwaarde voor de toekenning van bijzondere bijstand rechtmatig heeft gesteld. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de totale procedure niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat appellant recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

22/2796 PW
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek van 18 juli 2022 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Met de uitspraak van 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:876 (eerdere uitspraak) heeft de Raad – voor zover hier van belang – een uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2020 vernietigd in zaak 20/3453 PW, het beroep in die zaak tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd het beroep tegen een besluit van 15 januari 2020 ter behandeling en beslissing naar het dagelijks bestuur verwezen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door dagelijks bestuur nieuw te nemen besluit alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Ter uitvoering van de eerdere uitspraak heeft het dagelijks bestuur het besluit van 18 juli 2022 (bestreden besluit) genomen.
Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 augustus 2023. Voor appellant is mr. Sprakel verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich – door middel van videobellen – laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.
Tijdens de zitting is namens appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het hoorrecht is geschonden en of het dagelijks bestuur aan de toekenning van de bijzondere bijstand de voorwaarde mocht verbinden dat appellant de kosten waarop zijn aanvraag ziet aannemelijk maakt. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd. Daarnaast mocht het dagelijks bestuur aan de toekenning van de bijzondere bijstand de voorwaarde verbinden dat appellant aannemelijk moet maken dat de rechtbank de betaling van griffierecht heeft gevorderd. Het bestreden besluit blijft daarom in stand. Daarnaast is voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn geen plaats, omdat de totale procedure niet langer dan vier jaar heeft geduurd.

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de eerdere uitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.1.
In de eerdere uitspraak heeft de Raad in zaak 20/3453 PW – kort gezegd – geoordeeld dat het de Raad bekend is dat de rechtbank nog geen beslissing over een definitieve vrijstelling van het griffierecht heeft genomen in de procedure bij de rechtbank met kenmerk 19/6985, zodat appellant procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep in zaak 20/3453 PW. Vervolgens heeft de Raad overwogen dat het besluit van 15 januari 2020, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, van rechtswege geacht wordt onderwerp te zijn van het geding. Omdat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende gegevens beschikbaar waren om het geschil definitief te beslechten, heeft de Raad aanleiding gezien om het beroep dat van rechtswege betrekking heeft op dat besluit, met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb ter behandeling en beslissing naar het dagelijks bestuur te verwijzen.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft op 5 juli 2022 een mail gestuurd naar het secretariaat van het kantoor van de gemachtigde van appellant, waarin hij wordt uitgenodigd voor een hoorzitting. Daarbij heeft het dagelijks bestuur het voorstel gedaan voor een hoorzitting op 14, 18 of 21 juli 2022. Omdat niet op de mail van 5 juli 2022 is gereageerd, heeft het dagelijks bestuur in een mail van 12 juli 2022 aan het secretariaat van het kantoor van de gemachtigde en aan de gemachtigde van appellant gevraagd om uiterlijk 14 juli 2022 door te geven of hij nog gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord en dat bij uitblijven van een reactie het dagelijks bestuur er van uitgaat dat hij geen gebruik wil maken van dat recht. In dat geval zal de commissievergadering plaatsvinden op 14 juli 2022. Aangezien niet op de mail van 12 juli 2022 is gereageerd, heeft de commissie bezwaarschriften op 14 juli 2022 vergaderd zonder de aanwezigheid van appellant en/of zijn gemachtigde.
2. Met het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur alsnog bijzondere bijstand verleend voor de kosten van griffierecht in de procedure van de rechtbank met kenmerk 19/6985, onder de voorwaarde dat appellant gegevens overlegt waaruit blijkt dat hij het griffierecht heeft voldaan of dat de rechtbank betaling van het griffierecht vordert.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met het bestreden besluit niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt in dit geval of het dagelijks bestuur op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep gedeeltelijk slaagt. Het dagelijks bestuur heeft niet op juiste wijze uitvoering gegeven aan de eerdere uitspraak. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending hoorrecht
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door het dagelijks bestuur ten onrechte niet is gehoord en dat de kosten hiervoor in het bestreden besluit ten onrechte niet zijn vergoed. Deze beroepsgrond slaagt gedeeltelijk.
4.2.1.
Vaststaat dat het dagelijks bestuur de gemachtigde van appellant met een aan het secretariaat van zijn kantoor gerichte mail van 5 juli 2022 heeft uitgenodigd voor een hoorzitting. Daarbij is een voorstel gedaan voor een hoorzitting op 14, 18 of 21 juli 2022. De mail bevat geen termijn waarbinnen moet worden gereageerd. Op 12 juli 2022 is een nieuwe mail aan de gemachtigde van appellant gezonden, omdat het dagelijks bestuur geen reactie had ontvangen op de mail van 5 juli 2022. Met die laatste mail is aan de gemachtigde van appellant gevraagd of nog gebruik zal worden gemaakt van het recht om te worden gehoord en dat – als hierop geen reactie komt – de vergadering van de commissie bezwaarschriften op 14 juli 2022 zal plaatsvinden, omdat dan wordt aangenomen dat geen behoefte meer bestaat aan een hoorzitting. Nadat het dagelijks bestuur geen reactie had ontvangen, heeft de commissie bezwaarschriften op 14 juli 2022 vergaderd. De Raad acht deze gang van zaken, waarin het dagelijks bestuur korte termijnen heeft gehanteerd en niet andere wegen heeft gezocht om met de gemachtigde van appellant over de planning van een hoorzitting te communiceren, in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid bij het voorbereiden van het bestreden besluit. Dat geldt temeer tegen de achtergrond dat de gemachtigde in een brief van 3 mei 2022 aan het dagelijks bestuur heeft verzocht om de stukken naar hem te sturen, een hoorzitting te plannen en voor het plannen van een hoorzitting contact op te nemen met zijn kantoor. Appellant heeft in de beroepsprocedure echter alsnog zijn bezwaren schriftelijk en mondeling kunnen toelichting. Dit gebrek zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat het aannemelijk is dat de appellant daardoor niet is benadeeld.
4.2.2.
Er is geen hoorzitting geweest. Daarom heeft appellant daarvoor ook geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
De opgelegde voorwaarde is rechtmatig
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de opgelegde voorwaarde onnodig nadelig is. Het dagelijks bestuur had de bijzondere bijstand gewoon kunnen toekennen en, zo nodig, later kunnen terugvorderen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het dagelijks bestuur mocht bij de toekenning van de bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht van appellant verlangen aannemelijk te maken dat de rechtbank in de bewuste procedure inderdaad de betaling van griffierecht heeft gevorderd.
Geen overschrijding van de redelijke termijn
4.4.
Appellant heeft ten slotte verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De redelijke termijn is in dit geval aangevangen met de ontvangst van het beroepschrift op 11 februari 2020 wegens het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag. Tot het moment van deze uitspraak zijn nog geen vier jaar verstreken.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Appellant krijgt – gelet op 4.2.1 – een vergoeding van de proceskosten die hij voor de procedure in beroep tegen het bestreden besluit heeft moeten maken. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting; € 837,- per punt) voor verleende rechtsbijstand. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht terug, te weten € 50,-. Appellant komt niet in aanmerking voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2022 ongegrond;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de door appellant gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het door hem in beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 50,- vergoedt;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) N. van der Horn