In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had op 28 december 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtshulp, maar zijn aanvraag werd op 25 januari 2021 buiten behandeling gesteld omdat hij niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 4 februari 2022 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar Orionis vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de brief van 7 januari 2021, waarin hij werd verzocht om aanvullende gegevens, niet tijdig had ontvangen. Orionis had echter de verzending van deze brief naar het juiste adres aannemelijk gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende feiten had aangedragen om het vermoeden van ontvangst van de brief te ontzenuwen. Hierdoor was Orionis bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.