In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Someren tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat de wijze van verstrekken van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het college had aan betrokkene, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), een maatwerkvoorziening verstrekt zonder duidelijkheid te geven over het aantal uren ondersteuning. De rechtbank oordeelde dat de aanspraken van betrokkene onvoldoende waren geconcretiseerd, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de herroeping van het eerdere besluit van 31 januari 2019. Het college ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn wijze van resultaatgericht indiceren binnen de Wmo 2015 mogelijk is en dat de rechtszekerheid van cliënten voldoende gewaarborgd is. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de cliënt vooraf moet weten op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat. De Raad benadrukte dat de werkwijze van het college niet voldoet aan de eisen van rechtszekerheid, en dat de geformuleerde reinheidseisen en kwaliteitsmetingen dit gebrek niet kunnen wegnemen. De uitspraak werd gedaan op 22 september 2022, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,- en een griffierecht van € 532,- werd geheven.