In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk, waarbij haar een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning werd verstrekt. Appellante, geboren in 1931, heeft beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken en ontving van het college voor de periode van 1 november 2016 tot en met 20 mei 2019 twee uur huishoudelijke ondersteuning per week. Appellante was van mening dat deze ondersteuning onvoldoende was en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het college bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening ten onrechte alleen het te behalen resultaat had bepaald en de omvang had overgelaten aan de zorgaanbieder. Het college verdedigde de indicatiewijze en stelde dat deze voldoende rechtszekerheid biedt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanspraken van appellante onvoldoende waren geconcretiseerd in het bestreden besluit. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Raad herroept het besluit van 30 november 2016 en bepaalt dat appellante recht heeft op drie uur huishoudelijke ondersteuning per week voor de genoemde periode. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.072,- bedragen. De uitspraak werd gedaan op 29 mei 2019.