ECLI:NL:HR:2023:1288
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2022, met nummer 21/2276 WAOV. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier belanghebbende op 15 oktober 2022 had gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor deze betaling. Echter, de brief was wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het griffierecht opnieuw is opgevraagd via een gewone brief. Ondanks deze pogingen is het griffierecht niet voldaan door belanghebbende.
Op 15 november 2022 heeft de griffier een bericht in het digitaal dossier geplaatst, waarin belanghebbende werd uitgenodigd om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brieven van 8 en 13 december 2022 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was. Gezien het feit dat het griffierecht niet was voldaan, heeft de Hoge Raad op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft verder geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 22 september 2023, waarbij de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.