ECLI:NL:CRVB:2020:822
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens niet gemelde pgb-inkomsten
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering van appellant, die inkomsten uit een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen voor zorgwerkzaamheden voor zijn dochter. Appellant had zich ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een bestandsvergelijking met de Belastingdienst ontdekte het Uwv dat appellant inkomsten uit pgb had ontvangen, die hij niet had gemeld. Het Uwv herzag zijn uitkering en vorderde te veel betaalde uitkering terug. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de inkomsten uit pgb als belastbaar loon uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt en dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de pgb-inkomsten invloed hadden op zijn recht op WIA-uitkering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het Uwv had geïnformeerd over zijn pgb-inkomsten. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en het Uwv om de WIA-uitkering te herzien en de te veel betaalde bedragen terug te vorderen.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien appellant niet had aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020.