ECLI:NL:RBZWB:2020:1969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2867
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de herziening en terugvordering van haar WIA-uitkering. De eiseres, die sinds 25 mei 2015 een WIA-uitkering ontving, had in 2016 een hennepkwekerij in haar woning, wat zij niet had gemeld aan het UWV. Het UWV had haar uitkering herzien en een bedrag van € 6.239,85 teruggevorderd, wat later werd verlaagd naar € 4.212,62. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd dat eiseres inkomsten had uit de hennepkwekerij en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. Eiseres had geen overtuigende gegevens overgelegd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank verwierp ook haar beroep op dringende redenen om af te zien van de terugvordering, omdat zij niet had aangetoond dat de financiële gevolgen onaanvaardbaar waren. De opgelegde boete van 50% van het benadelingsbedrag werd eveneens gehandhaafd, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij verminderd verwijtbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2867 WIA

uitspraak van 24 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat te Middelburg
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV)
,verweerder.

Procesverloop

In de besluiten van 27 september 2018 (primaire besluiten) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres herzien, de ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd en haar een boete opgelegd.
In het besluit van 15 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bedrag van de terugvordering is gewijzigd van € 6.239,85 bruto naar € 4.212,62 bruto en het bedrag van de boete is gewijzigd van € 3.119,93 naar € 2.106,31.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt met ingang van 25 mei 2015 een WIA-uitkering.
Met de primaire besluiten is deze uitkering over de periode van 1 maart 2016 tot en met
31 mei 2016 herzien, is de ten onrechte betaalde uitkering over deze periode ten bedrage van
€ 6.239,85 van eiseres teruggevorderd en is aan haar een boete opgelegd van € 3.119,93.
Dit is gedaan omdat door de politie op 24 mei 2016 in de toenmalige woning van eiseres aan de [adres] in [plaatsnaam2] een hennepkwekerij met 136 planten is aangetroffen en eiseres van die hennepkwekerij en/of van de inkomsten daaruit geen mededeling heeft gedaan aan het UWV.
2.
Standpunt van eiseres
Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd zal -voor zover van belang- hierna in onderdeel 4. worden besproken.
3.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor of het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
Herziening en terugvordering
4.1
Het besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een voor eiseres belastend besluit waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dit betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan op het UWV rust.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), rechtvaardigt het feit dat in de woning van eiseres een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling dat zij (mede-) eigenaar van de kwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan ook haar ten goede is gekomen. Het is dan aan eiseres om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3622).
Eiseres is daarin niet geslaagd. Weliswaar heeft zij gesteld dat zij geen inkomsten uit of in verband met de kwekerij heeft ontvangen, maar zij heeft geen overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd die dat aantonen. Daarom dient er op grond van bovenstaande rechtspraak van de CRvB van uit te worden gegaan dat eiseres wel degelijk inkomsten uit of in verband met de kwekerij heeft gehad. Door geen melding te maken van haar betrokkenheid bij de hennepteelt (onder meer doordat de hennep in haar woning geteeld werd), heeft eiseres de volgens artikel 27 van de WIA op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het had eiseres ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze informatie (betrokkenheid bij hennepteelt) van invloed kon zijn op de hoogte van haar uitkering. In de toekenningsbeslissing van haar uitkering op 30 oktober 2015 staat bovendien ook dat zij wijzigingen in haar situatie meteen moet doorgeven.
4.3
Het UWV heeft de periode waarover de hennepkwekerij in bedrijf is geweest, vastgesteld op 1 maart 2016 tot en met 24 mei 2016. Het UWV is daarbij uitgegaan van
1 eerdere oogst. Het UWV heeft dit onder meer gebaseerd op de bevindingen van de politie en informatie van de netbeheerder Enexis op 24 mei 2016.
Eiseres heeft gesteld dat de eerdere oogst mislukt was, zodat de inkomsten nihil waren, maar deze stelling heeft zij niet weten te onderbouwen met objectieve en verifieerbare gegevens, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Dat de toenmalige partner van eiseres,
[naam partner] , bij de politie ook heeft verklaard dat de eerste oogst mislukt is, kan eiseres niet helpen. Bij gebrek aan objectieve en verifieerbare gegevens die dit ondersteunen, komt aan deze enkele verklaring niet de betekenis toe die eiseres daaraan toegekend wil zien. [naam partner] stond ten tijde van het afleggen van zijn verklaring immers niet objectief tegenover de belangen van eiseres.
4.4
Het UWV heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de oogst berekend op
€ 12.579,- en de ene helft daarvan, € 6.289,50, toegerekend aan eiseres en de andere helft aan [naam partner] . Het bedrag van € 6.289,50 heeft het UWV over de maanden maart 2016 tot en met mei 2016 in mindering gebracht op de betaling van het recht van eiseres op WIA-uitkering. Per saldo resteert daardoor een door eiseres terug te betalen bedrag van € 4.212,62 bruto aan teveel ontvangen WIA-uitkering.
4.4.1
Eiseres heeft de berekening van het UWV als zodanig niet betwist. Wel heeft zij aangevoerd dat het UWV rekening had moeten houden met de energiekosten van € 1.480,-. Het energiecontract stond op haar naam en zij was de huurster van de woning.
De rechtbank is het met het UWV eens dat er in dit geval geen aanleiding is om daarmee rekening te houden. Vast staat dat de ouders van [naam partner] dit bedrag uiteindelijk aan Enexis hebben betaald. Nu eiseres deze kosten dus niet heeft gemaakt, hoefde het UWV er ook geen rekening mee te houden in zijn berekening.
Eiseres heeft verder betoogd dat in plaats van 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel 25% aan haar zou moeten worden toegerekend, omdat de hennepkwekerij door “ [naam partner] ” en zijn handlanger werden geëxploiteerd. Ook in dat standpunt volgt de rechtbank eiseres niet, nu er geen enkele objectieve en verifieerbare gegevens aanwezig zijn (bijvoorbeeld een veroordelend strafrechtelijk vonnis) die wijzen op de gestelde betrokkenheid van beide genoemde personen bij de exploitatie van de hennepkwekerij.
4.5
Eiseres heeft ook nog een beroep gedaan op dringende redenen om af te zien van herziening/terugvordering, maar dat beroep wordt verworpen. Volgens opnieuw vaste rechtspraak van de CRvB (zie recent de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:822) is het UWV alleen dan niet verplicht tot herziening en terugvordering van een WIA-uitkering over te gaan indien sprake is van dringende redenen. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiseres als gevolg van de herziening en/of terugvordering van de WIA-uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dergelijke onaanvaardbare financiële of sociale consequenties als gevolg van de herziening en terugvordering.
Het UWV heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat de financiële omstandigheden in verband met de terugbetaling op zichzelf niet tot een dringende reden leiden, omdat dit aspecten zijn die zijn meegewogen bij de vaststelling van de (maandelijkse) aflossingscapaciteit van eiseres. In de door eiseres verder aangevoerde, maar niet onderbouwde, omstandigheden rond haar gezondheid en een dreigende ontruiming van haar huidige huurwoning, zijn naar het oordeel van de rechtbank evenmin dringende redenen gelegen als hiervoor bedoeld. Hetzelfde geldt voor de door eiseres genoemde lange termijn tussen de inval in de hennepkwekerij in mei 2016 en de primaire besluiten in september 2018.
Boete
4.6
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1204) is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering.
Dit brengt mee dat het UWV feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet aantonen dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting onverschuldigd uitkering is betaald. In geval van twijfel dient aan de uitkeringsontvanger het voordeel van de twijfel te worden gegund.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV op grond van wat hierboven in het onderdeel “Herziening en terugvordering” is overwogen, voldoende aangetoond dat aan eiseres over de periode vanaf 1 maart 2016 tot en met 24 mei 2016 onverschuldigd een WIA-uitkering is betaald als gevolg van het schenden van haar inlichtingenplicht.
Eiseres heeft nog gesteld dat zij niet dan wel verminderd verwijtbaar is in de zin van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Zij was destijds verslaafd, de kwekerij is onder dwang in haar woning gevestigd, er was (en is) een forse schuldenproblematiek, een zwakke gezondheid en zij nam geen deel aan de exploitatie, aldus eiseres. Verder werd zij bij verstek tot een taakstraf veroordeeld en voelt zij zich reeds voldoende gestraft.
De rechtbank merkt allereerst op dat een aantal door eiseres gestelde omstandigheden juridisch niet is komen vast te staan, zodat daaraan geen betekenis toekomt. Het gaat daarbij om de omstandigheden dat de kwekerij onder dwang in haar woning is gevestigd en dat zij geen deel nam aan de exploitatie. De overige omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Dat eiseres in een zodanige (emotionele of geestelijke) toestand verkeerde dat het schenden van de inlichtingenplicht haar niet volledig valt aan te rekenen, is de rechtbank ook anderszins niet gebleken. De boete van 50% van het benadelingsbedrag houdt dan ook stand. Dat eiseres is veroordeeld tot een taakstraf en zich daarmee reeds voldoende gestraft voelt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De strafrechtelijke afdoening staat los van de bestuursrechtelijke afdoening.
5.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.J. Sterks, griffieren is op 24 april 2020 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
*De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt een verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering.
Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt het dergelijke beschikkingen in indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd.
Op grond van artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA.
Op grond van artikel 96, eerste lid van de Wet WIA verrekent het UWV de bestuurlijke boete met de WIA-uitkering.
Artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten bepaalt:
(…)
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
(…)
Artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit bepaalt:
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.