Uitspraak
22 834 WIA, 22/836 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering over de periode van 13 februari 2013 tot en met 31 december 2019 herzien en daarbij het volgende meegedeeld: “De uitkering die u te veel ontving, moet u terugbetalen. U moet daarom bruto € 56.896,08 aan ons terugbetalen. Hierover krijgt u nog een aparte brief.”
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het Uwv het terug te betalen bedrag verhoogd met
€ 343,39 aan loonheffing. Bij besluit van 6 april 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 29 september 2020 en 21 januari 2021 ongegrond verklaard.
WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2020 definitief vastgesteld. Het te veel betaalde bedrag aan voorschot over deze periode van bruto
€ 11.495,92 is van appellante teruggevorderd. Bij een afzonderlijk besluit van eveneens 6 april 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 november 2020 ongegrond verklaard.
1 juli 2015), van het Aib was er voor het Uwv geen aanleiding om (een deel van) de inkomsten uit PGB niet in aanmerking te nemen. De eerste ziektedag van appellante is
16 februari 2011. Op die dag had appellante geen inkomen uit PGB. Desalniettemin heeft het Uwv bij de berekening van de terugvordering een deel van de PGB-inkomsten vrijgelaten. Het Uwv heeft daarbij als basis de gemiddelde PGB-inkomsten uit 2012 als uitgangspunt genomen. Voor die keuze heeft een rol gespeeld dat in 2011 de uitvoering van de PGB tijdelijk door haar voormalig echtgenoot was overgenomen en dat zij die in 2012 weer heeft overgenomen. De rechtbank heeft begrepen dat de keuze van het Uwv gebaseerd is op een redelijke wetsuitleg. De daarbij gehanteerde rekensystematiek heeft de rechtbank correct geacht.
WIA-uitkering, noch op enig ander moment mededeling te doen van het feit dat zij
PGB-inkomsten ontving voor de zorg voor haar dochter. Anders dan appellante heeft betoogd, valt uit de beschikbare stukken op geen enkele manier af te leiden dat zij het Uwv over deze gelden heeft geïnformeerd. Dat appellante zelf in de overtuiging verkeerde dat de PGB-gelden niet geduid kunnen worden als inkomsten die gekort moeten worden op de WIA omdat het zorg voor haar dochter betreft en de daadwerkelijk te verlenen zorg de vergoede zorg overstijgt, acht de rechtbank voorstelbaar. Dat neemt echter niet weg dat het appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de PGB-inkomsten van invloed konden zijn op haar recht dan wel de hoogte van haar WIA-uitkering en dat zij daarover aan het Uwv mededeling had moeten doen.
WIA-uitkering. Dit is in overeenstemming met de Beleidsregel terug- en invordering (Strcrt. 1999, nr. 75, p. 15 e.v.) op grond waarvan terugvordering van bruto-uitkering uitgangspunt is.
WIA-uitkering en het over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2020 te veel betaalde bedrag aan voorschot heeft teruggevorderd.
.
PGB-inkomsten in de in geding zijnde periodes als inkomen moeten worden aangemerkt. Deze inkomsten zijn aan te merken als belastbaar loon uit overige werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van artikel 3:2 van het Aib. Uit artikel 61 van de Wet WIA vloeit voort dat deze inkomsten in mindering worden gebracht op de WIA-uitkering. Het Uwv heeft dan ook terecht vanwege de PGB-inkomsten de hoogte van de WIA-uitkering gewijzigd. Dat appellante zich als moeder gehouden heeft geacht deze zorgwerkzaamheden aan haar dochter te verlenen, zoals zij heeft aangevoerd, doet aan dat oordeel niet af. Het motief voor de te verrichte werkzaamheden is in dit kader niet relevant. Appellante wordt evenmin gevolgd in het standpunt dat de PGB-inkomsten niet in mindering komen op haar WIA-uitkering omdat zij deze inkomsten al genoot voordat de WIA-uitkering werd toegekend. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de wettelijke bepalingen terecht geoordeeld dat het Uwv een deel van de inkomsten uit PGB niet in aanmerking heeft genomen, terwijl dit wel teruggevorderd had kunnen worden. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 25 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:822. Voor meer vrijlating van de
PGB-inkomsten is geen grond. Appellante is door de keuze van het Uwv niet tekortgedaan.
WIA-uitkering. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor andere oordelen dan de rechtbank.