3.2Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser door het niet opgeven van de werkzaamheden die hij heeft verricht in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019 de wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden, dat de als gevolg daarvan te veel uitgekeerde WIA-uitkering dient te worden terugbetaald en dat eiser wegens het overtreden van de inlichtingenplicht een boete verschuldigd is.
4.
Wettelijk kader
Artikel 27, eerste lid, van de WIA, bepaalt dat de verzekerde die recht heeft op een uitkering, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op de hoogte van de uitkering, aan het UWV verstrekt.
Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA, bepaalt dat het UWV beschikkingen op grond van deze wet herziet of dergelijke beschikkingen intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de WIA, wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt, door het UWV teruggevorderd.
Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de WIA, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
Artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten bepaalt in het tweede lid dat indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
In lid 5 staat dat indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
Artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit bepaalt:
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
5. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2844) van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is intrekking of herziening van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Slechts in uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. Volgens diezelfde uitspraak rust op het UWV bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht, de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – om die feiten aannemelijk te maken. 6. In deze zaak staat voor de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat eiser in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 februari 2019 werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de eigenaar van een te verbouwen woning.
Verder staat tussen partijen vast dat eiser bij het UWV hiervan niet eerder melding heeft gedaan dan nadat hij ervan op de hoogte was gekomen dat het UWV anoniem was gemeld dat eiser ‘zwart’ zou werken. De melding van eiser dateert van 28 februari 2019.
Over de aard van de werkzaamheden verschillen partijen van mening. Eiser is van mening geen op geld waardeerbare werkzaamheden te hebben uitgevoerd.
Het UWV daarentegen stelt zich op het standpunt dat eiser gedurende de periode van 1 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019 het werk van een opzichter voor 10 tot 16 uur per week heeft verricht.