ECLI:NL:CRVB:2020:3079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire straf bij ambtenaar na strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een ambtenaar bij het Ministerie van Financiën, was eerder strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor onder andere gewoontewitwassen en het aannemen van giften. De minister had appellant ontslag verleend wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Appellant stelde dat de onschuldpresumptie meebracht dat hij niet kon worden beschuldigd van plichtsverzuim zolang de strafrechtelijke procedure niet was afgerond. De Raad oordeelde echter dat de bestuursrechtelijke procedure niet hoefde te worden aangehouden en dat de minister bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van dubbele bestraffing en dat de minister een zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad concludeerde dat de gedragingen van appellant ernstig plichtsverzuim opleverden en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen.