1.5Op 8 augustus 2016 heeft verweerder het voornemen geuit tot het opleggen van het strafontslag (primair) en ongeschiktheidsontslag (subsidiair) aan eiser. Op 19 augustus 2016 heeft eiser zijn zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het procesverloop.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en hem de volgende gedragingen verweten:
I. dat het aannemelijk is dat eiser betrokken is (geweest) bij strafbare feiten meer in het bijzonder, maar daar niet toe beperkt, de (betrokkenheid bij) invoer en/of uitvoer van verdovende middelen, het als douaneambtenaar aannemen van giften en/of beloften (corruptie), het schenden van de geheimhoudingsplicht en het witwassen van geldbedragen tot EUR 700.000,- althans enig geldbedrag;
II. dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de dienstopdracht om op 22 februari 2016 te verschijnen voor een gesprek. Deze dienstopdracht is schriftelijk gegeven bij brief van 15 februari 2016 en op 22 februari 2016 kort na 14:00 uur telefonisch (door inspreken op de voicemail van betrokkene);
III. dat eiser geen, althans onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven. Zijn bereidheid om mee te werken aan het disciplinaire onderzoek is alleen in woord maar niet in daad gebleken;
IV. dat eiser met zijn gedragingen het risico heeft genomen dat naast zijn eigen integriteit ook de integriteit, de geloofwaardigheid en het aanzien van de Belastingdienst zeer ernstige schade wordt toegebracht. Dit risico heeft zich inmiddels door de vele publicaties in de media verwezenlijkt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
Op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, om die reden disciplinair worden gestraft.
Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat het plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd.
5. Alhoewel de rechtbank kennis heeft genomen van het strafvonnis van eiser, staat de beoordeling van een disciplinaire maatregel in beginsel los van het oordeel in het strafproces. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2202), gelden in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
6. Eiser betoogt dat verweerder niet aan deugdelijke feitenvaststelling heeft gedaan, omdat hij zich enkel op een aantal door het OM toegestuurde stukken uit het strafdossier heeft gebaseerd, geen zelfstandig onderzoek heeft laten verrichten en geen zelfstandige rapportage heeft opgesteld.