ECLI:NL:CRVB:2019:965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor functies na ziekmelding en WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die werkzaam was als medewerker schoonmaak en onderhoud, had zich op 24 december 2013 ziek gemeld na een verkeersongeval. Zijn dienstverband eindigde op 22 december 2015, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vaststelde dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep herhaald, maar oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een andersluidend oordeel. De gezondheidssituatie van appellant en zijn opleidingsniveau stonden niet in de weg aan zijn medische geschiktheid voor de eerder geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van geschiktheid voor arbeid en de rol van eerdere WIA-beoordelingen in het proces. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.