ECLI:NL:CRVB:2018:644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
16/8070 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant, die eerder werkzaam was als [naam functie], is op 24 december 2013 uitgevallen door nekklachten na een verkeersongeval. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant met ingang van 22 december 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 15 december 2016 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat de beschikbare informatie van de behandelend sector was meegewogen. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en heeft verwezen naar aanvullende medische informatie van zijn psychiater.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is geoordeeld dat appellant in staat is om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.

Uitspraak

16.8070 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2016, 16/2034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 februari 2018
de besloten vennootschap [naam B.V.] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] .
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] voor 34,9 uur per week. Hij is voor deze werkzaamheden op 24 december 2013 uitgevallen wegens nekklachten na een verkeersongeval.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 december 2015 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het door appellant tegen het besluit van 10 november 2015 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2016. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding geeft voor bijstelling van de fysieke beperkingen. Gelet op de depressieve kenmerken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 februari 2016 verdergaande beperkingen aan te nemen voor conflicthantering, samenwerken, klant/patiëntcontact en leidinggevende aspecten. Verder acht deze verzekeringsarts nacht- en wisseldiensten minder geschikt voor appellant. In een rapport van 29 februari 2016 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies gehandhaafd kunnen worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de beschikbare informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is meegewogen. Met betrekking tot de door appellant overgelegde verklaring van zijn behandelend psychiater dr. H. Nandoe van 30 oktober 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat deze informatie dateert van ver na de datum in geding, 22 december 2015. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in de FML van 15 februari 2016 aanvullende beperkingen zijn opgenomen in verband met de psychische klachten van appellant. Met betrekking tot de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 februari 2016 afdoende gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de voor een urenbeperking geldende criteria. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij als gevolg van lichamelijke en psychische klachten meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft opnieuw verwezen naar een brief van psychiater H. Loen van 7 oktober 2015. Verder heeft appellant aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ondanks de gewijzigde FML, ten onrechte de primair geselecteerde functies geschikt geacht heeft. Appellant is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en in beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze medische gronden terecht verworpen. Er zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen. Het oordeel van de rechtbank hierover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw verwezen naar de brief van psychiater Loen van 7 oktober 2015. Deze medische informatie is in bezwaar reeds meegewogen.
4.2.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 15 februari 2016, appellant in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

UM