ECLI:NL:CRVB:2015:293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellante had zich ziek gemeld terwijl zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 23 februari 2011 besloten dat appellante per 28 februari 2011 weer geschikt was voor haar werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen onzorgvuldigheid was bij de totstandkoming van het rapport van de verzekeringsarts. Appellante stelt dat haar medische situatie op de datum van de hersteldmelding niet wezenlijk anders was dan op de datum van de ziekmelding en verzoekt om een onafhankelijk deskundige. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende medische grondslag bieden voor de conclusie dat appellante met ingang van 28 februari 2011 geschikt is voor ten minste één van de in 2005 geselecteerde functies. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar stelling dat haar beperkingen zijn toegenomen niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad heeft daarom geen aanleiding gezien voor een nader deskundig onderzoek en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.