ECLI:NL:CRVB:2015:293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
12-572 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellante had zich ziek gemeld terwijl zij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 23 februari 2011 besloten dat appellante per 28 februari 2011 weer geschikt was voor haar werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen onzorgvuldigheid was bij de totstandkoming van het rapport van de verzekeringsarts. Appellante stelt dat haar medische situatie op de datum van de hersteldmelding niet wezenlijk anders was dan op de datum van de ziekmelding en verzoekt om een onafhankelijk deskundige. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende medische grondslag bieden voor de conclusie dat appellante met ingang van 28 februari 2011 geschikt is voor ten minste één van de in 2005 geselecteerde functies. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar stelling dat haar beperkingen zijn toegenomen niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad heeft daarom geen aanleiding gezien voor een nader deskundig onderzoek en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.

Uitspraak

12/572 ZW
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
15 december 2011, 11/2425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 7 februari 2000 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een beoordeling is deze uitkering met ingang van 22 december 2005 ingetrokken omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Nadat appellante zich, terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 18 augustus 2010 ziek had gemeld, is haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 23 februari 2011 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij per 28 februari 2011 weer geschikt is om haar werk, ten minste één van de bij de
WAO-beoordeling in 2005 geduide functies, te doen en dat haar ZW-uitkering per die dag wordt beëindigd. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 23 februari 2011 ten grondslag.
1.3.
Bij besluit van 20 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 februari 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is door het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2011 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juni 2011 de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven dat appellante in staat is om ten minste één van de in 2005 geduide functies te verrichten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het primaire medisch oordeel voldoende zorgvuldig heeft heroverwogen. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de fysieke en psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. Het feit dat het Uwv verschillende ziekmeldingen van appellante voor de ZW heeft geaccepteerd en dat er na de ziekmelding van 18 augustus 2010 uit zorgvuldigheidsoverwegingen enige tijd gemoeid is geweest met het verzamelen van informatie, gedurende welke periode appellante nog niet hersteld is gemeld, maakt dit niet anders.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep (samengevat) op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van onzorgvuldigheid bij de totstandkoming van het rapport van de verzekeringsarts niet is gebleken. Appellante heeft aangevoerd dat de in 2005 geduide functies, om medische redenen en door het vereiste opleidingsniveau van de geduide functies, niet passend zijn. Haar medische situatie was op de datum van de hersteldmelding niet wezenlijk anders dan op de datum van de ziekmelding. Appellante verzoekt de Raad dan ook om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader en de relevante rechtspraak wordt verwezen naar overweging 2.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
In de onderhavige ZW-beoordeling is in geding of het Uwv appellante terecht op en na de datum in geding 28 februari 2011 geschikt geacht heeft bevonden voor één van de in 2005 geselecteerde functies.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv vormen een voldoende medische grondslag voor het oordeel dat appellante met ingang van 28 februari 2011 geschikt is te achten voor ten minste één van de haar in het kader van de WAO-beoordeling in 2005 voorgehouden functies. Appellante heeft haar stelling, dat haar beperkingen op 28 februari 2011 ten opzichte van de situatie in 2005 zodanig zijn toegenomen dat zij niet in staat is om de in het kader van de WAO geselecteerde functies te vervullen, niet met medische gegevens onderbouwd. Dat appellante voor de datum in geding met mogelijk dezelfde klachten voor de ZW is geaccepteerd maakt dit niet anders. Voor een nader deskundig onderzoek bestaat daarom geen aanleiding.
4.4.
Voorts wordt overwogen dat in het onderhavige geding in het kader van de ZW, de passendheid van de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies niet ter discussie kan staan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellante met ingang van 28 februari 2011 geschikt was te achten voor haar arbeid in de zin van de ZW.
4.5.
De overwegingen 4.3 en 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K. de Jong
JvC